Werkwoorspelling

Het doel
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd schrijven. 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Het doel
Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd schrijven. 

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?
Welke zin staat in de verleden tijd?
Welke zin staat in de voltooide tijd?

Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
Voltooide tijd
Mijn broertje verhuist naar een warm land. 
Mijn broertje verhuisde naar een warm land. 
Mijn broertje is naar een warm land verhuisd. 

Slide 2 - Question de remorquage

EDI jij
Hoe weet ik in welke tijd de zin staat?

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tegenwoordige tijd:

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het werkwoord in de tegenwoordige tijd in.

(vinden) Isa ...... een spreekbeurt erg spannend.

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verleden tijd:

In welke zin staat het werkwoord juist geschreven?

A
Gisteren fietste ik in de regen naar huis.
B
Gisteren fietstte ik in de regen naar huis.
C
Gisteren fietsen ik in de regen naar huis.
D
Gisteren fietsde ik in de regen naar huis.

Slide 8 - Quiz

EDI jij
Het voltooid deelwoord heeft drie hulpwerkwoorden. Welke zijn dit?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooid deelwoord
Hulpwerkwoorden: hebben, zijn en worden

Eindigt het voltooid deelwoord op -en, dan blijft het -en:
- Wij hebben gelachen
- De broden zijn gebakken
- De auto's worden geladen


Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het werkwoord in de voltooide tijd in.

(gebeuren) Er is een verschrikkelijk ongeluk .......

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Zelfstandig werken
1. Maak de werkbladen
2. Vraag voor een nakijkblad
3. Weektaak
4. Lezen / Squla


Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tegenwoordige tijd
Ik ... naar school (fietsen)

Ik = stam
Hij = stam + t
Wij = hele werkwoord


Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Tegenwoordige tijd
Hij ... erg veel van weerwolven (houden)

Ik = stam
Hij = stam + t
Wij = hele werkwoord


Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de zin in de tegenwoordige tijd.

Hij bouwde een boomhut.

Slide 17 - Question ouverte

EDI jij
Verleden tijd
Zelfde klank:                                                  Hij ... de marathon (rennen)
Enkelvoud = stam + te/de                        Wij ... de marathon (rennen)
Meervoud = stam + ten/ den

Andere klank:                                                 Ik ... naar Tim (roepen)
Schrijf wat je hoort

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het werkwoord in de verleden tijd in.

(bereiden) Ibrahim ..... gisteren veel gerechten.

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Voltooide tijd
Zelfde klank = -d / -t                            Ik heb het ... (overleven).

Andere klank = -en                               Ik heb hard ... (lachen).
(en soms -t, zoals bij gezocht)

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vul het werkwoord in de voltooide tijd in.

(kosten) De boete heeft veel geld ........

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Zelfstandig werken
1. Maak de werkbladen
2. Vraag voor een nakijkblad
3. Weektaak
4. Lezen / Squla


timer
1:00

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions