Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 6 vidéos.
La durée de la leçon est: 80 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Vandaag ga je
Alle grammatica van Theme 3 herhalen
Slide 2 - Diapositive
alphabet
Slide 3 - Diapositive
alphabet
Let op:
De uitspraak van het Engelse alfabet is anders dan de uitspraak van het Nederlandse alfabet.
Sommige letters zijn daardoor verwarrend!
Slide 4 - Diapositive
alphabet
I : aai
J : dzjee
K : kee
L : el
M : em
N : en
O : oo
P : pie
A : ee
B : bie
C : sie
D : die
E : ie
F : ef
G : dzjie
H : eetsj
Q : kjoe
R : ar
S : es
T : tie
U : joe
V : vie
W : dabbel joe
X : eks
Y : waai
Z : zed
Slide 5 - Diapositive
alphabet
Klik op de letter voor de Engelse uitspraak:
A B C D E F G H I J
K L M N O P Q R S T
U V W X Y Z
Slide 6 - Diapositive
alphabet
Verwarrende letters:
Nederlands
Engelse uitspraak
A
EE
E
IE
I
AAI
H
EETSJ
W
DABBEL JUU
Y
WAAI
Slide 7 - Diapositive
present
continuous
Slide 8 - Diapositive
present continuous
De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.
Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissendie:
nu bezig of
nu aan de gang zijn
Slide 9 - Diapositive
present continuous
Je maakt de present continuous met: to be (am / are / is) + hele werkwoord + ing
I am doing my homework right now.
You are making a mess.
Mike is talking to his neighbour.
Slide 10 - Diapositive
much
many
Slide 11 - Diapositive
Much or many
Much en many betekenen allebij 'veel'.
Welke je gebruikt heeft te maken met of je het wel of niet kunt tellen ervan.
Slide 12 - Diapositive
Much or many
Much gebruik je als je veel van iets hebt, maar ...
... je kunt het niet (precies) tellen
... je kunt er geen getal voor zetten
... je kunt er geen meervoud van maken
Denk hierbij aan:
- vloeistoffen
- gassen
- poedertjes
- begrippen
Slide 13 - Diapositive
Much or many
Many gebruik je als je veel van iets hebt en ...
... je kunt het wel (precies) tellen
... je kunt er wel een getal voor zetten
... je kunt er wel meervoud van maken
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Vidéo
possessive
pronouns
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Vidéo
Bezittelijke voornaamwoorden
personal pronoun
possessive determiner
possessive pronoun
I
It's my puppy.
It's mine.
you
It's your puppy
It's yours.
he
It's his puppy.
It's his.
she
It's her puppy.
It's hers.
it
It's its chew toy.
It's its.
we
It's our puppy.
It's ours.
you
It's your puppy.
It's yours.
they
It's their puppy.
It's theirs.
Slide 18 - Diapositive
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Vidéo
aanwijzende
voornaamwoorden
Slide 21 - Diapositive
this/that/these/those
Om iets aan te wijzen gebruik je aanwijzende voornaamwoorden.
Het Engels kent er 4: - this - these - that - those
Slide 22 - Diapositive
this/that/these/those
this > 1 (voorwerp) dichtbij
that > 1 (voorwerp) verweg
these > 2 of meer (voorwerpen) dichtbij
those > 2 of meer (voorwerpen) verweg
Wanneer gebruik je welke?
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Vidéo
present
continuous
Slide 25 - Diapositive
present continuous
De present continuous is een vorm van de tegenwoordige tijd.
Je gebruikt de present continuous bij gebeurtenissendie:
nu bezig of
nu aan de gang zijn
Slide 26 - Diapositive
present continuous
Je maakt de present continuous met: to be (am / are / is) + hele werkwoord + ing
I am doing my homework right now.
You are making a mess.
Mike is talking to his neighbour.
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Vidéo
present continuous
Vorm:to be + hele werkwoord + ing
Bevestigend (+)
Ontkennend(-)
Vragend (?)
I am ('m) working.
I am not working.
Am I working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
He / She / It is ('s) working.
He / She / It is not (isn't) working.
Is he / she /it working?
We are ('re) working.
We are not (aren't) working.
Are we working?
You are ('re) working.
You are not (aren't) working.
Are you working?
They are ('re) working.
They are not (aren't) working.
Are they working?
Slide 29 - Diapositive
bezittelijke
voornaamwoorden
Slide 30 - Diapositive
possessive pronouns
Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden gebruiken, zoals jouw, mijn, zijn, gevolgd door datgene wat jij of iemand anders bezit. Bijvoorbeeld: mijn boek, jouw huis, zijn hond.
Slide 31 - Diapositive
possessive pronouns
Persoon Nederlands Engels Bezittelijk voornaamwoord
I mijn my My name is Kim.
you jouw your Your family's from Canada.
he zijn his His hobby is fishing.
she haar her Her name is Hannah.
it zijn (dier) its Its name is Kelsey (dog).
we onze our Our cat is very young.
you uw, jullie your Your friends live in Paris.
they hun their Their trip was great.
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Vidéo
De opdrachten staan klaar in de LessonUp app
Slide 34 - Diapositive
Vandaag gaan we aan de slag met de Catch up om te kijken wat je al weet en wat je nog (extra) goed moet leren.
Het is belangrijk dat je de oefeningen maakt zonder in je boek of aantekeningen te kijken en zonder 'spellingscheck'.