03-06 t/m 05-06 2TL Duits

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Programm

Planung

• was soll diese Woche bearbeitet werden?

Lernziel

• was werdet ihr diese Woche lernen?
  

Aufgaben der Woche

• Aufgaben des Schrittes 20
  
• Aufgabe 3, Aufgabe 4, Aufgabe 6 

Rückblick

Was lerntet ihr letztes Mal?

Planung 

Aufgaben korrigieren

• letzte Woche Schritt 19

Schritt 20

• Grammatik ein und kein
• Üben

Lernziel der Woche

Schritt 19

Du kannst einfache Warnungen verstehen die an dich gerichtet sind

Aufgaben korrigieren

Schritt 19

Aufgabe 1 , 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 und Stempeln, bitte

Bezittelijk voornaamwoord

Oefen LessonUp

Doel:

- Je weet wat mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden zijn en welk lidwoord daarbij past.

- Je weet wat het bezittelijk voornaamwoord is en kunt deze in een zin toepassen.

Mannelijke woorden zijn:

1. der
2. die
3. das

Vrouwelijke woorden zijn:

1. der
2. die
3. das

Onzijdige woorden zijn:

1. der
2. die
3. das

Meervoud woorden zijn altijd:

1. der
2. die
3. das

Pak dit schema er even bij in je boek. Je vindt het schema op blz. 37

Het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.

De persoon is bijvoorbeeld eigenaar of maker van het genoemde: Mijn fiets, haar tekening, hun huis, enz.

Ze geven dus een bezit aan.

Mannelijk (der) en onzijdig (das)

mijn- mein    

jouw- dein  

haar- ihr   

zijn - sein  

zijn- sein   

 ons\onze - unser

jullie-euer       

hun - ihr        

uw - Ihr

Vrouwelijk (die) en meervoud (die)

mijn- meine    

jouw- dein e

haar- ihre   

zijn - seine  

zijn- seine   

 ons\onze - unsere

jullie-euere (eure)       

hun - ihre        

uw - Ihre

De regel is dus:

Bij der en das woorden:  Ein/Kein/Mein/Dein/Sein

Bij die woorden: Eine/Keine/Meine/Deine/Seine

Die eindigt op een e, dus er komt ook een e achter ein/kein/mein, enz.

Even oefenen!

Was ist ...............(jouw) Name (m)?

1. sein
2. mein
3. dein
4. Ihr

...............(mijn) Hobby (o) ist Handball.

1. Meine
2. Mein
3. Deine
4. Dein

Das sind..................(onze) Eltern (mv).

1. deine
2. dein
3. unser
4. unsere

............ (jullie) Weinachtsbaum (m) ist sehr schön.

1. unser
2. euere
3. unsere
4. euer

................(onze) Klassenlehrer heißt Meier.

1. Ihr
2. Ihre
3. Unser
4. Unsere

Maaike ist ..............(haar) Freundin.

1. euer
2. ihr
3. ihre
4. euere

.............(uw) Handy (o) klingelt , Frau Schmidt!

1. Dein
2. Ihr
3. Ihre
4. Deine

Das ist ........................ (mijn) Geburtstagsgeschenk (o)

1. meine
2. seine
3. mein
4. sein

Aufgaben Schritt 20 ab S. 37

Aufgabe 3

Aufgabe 4

Aufgabe 6