Economie H1 3 mavo samenvatting 1.3-1.4

Economie H1
24 VRAGEN

Vul je antwoorden in op het scoreformulier
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Economie H1
24 VRAGEN

Vul je antwoorden in op het scoreformulier

Slide 1 - Diapositive

Par. 1.3
Vraag 13 t/m 18

Slide 2 - Diapositive

13) Wat is budgetteren?
A
geld opzij leggen
B
op elkaar afstemmen van inkomsten en uitgaven.
C
prioriteiten stellen
D
een aankoopbeslissing nemen

Slide 3 - Quiz

14) Wat is geen inkomensvorm?
A
Bezit
B
Overdracht
C
Arbeid
D
Lenen

Slide 4 - Quiz

15) Tot welke inkomensvorm horen rente en pacht?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 5 - Quiz

16) Reserveren is:
1. geld sparen voor vakantie, reparatie auto
2. geld opzij leggen voor nieuwe aanschaf wasmachine
3. bezuinigen op vaste lasten
A
1, 2 en 3 zijn juist
B
1 en 2 zijn juist
C
1 en 3 zijn juist
D
1, 2 en 3 zijn onjuist

Slide 6 - Quiz

17) Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
B
Dit zijn uitgaven waar je nooit meer onderuit kunt.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.

Slide 7 - Quiz

18) Stel: Je rijdt 2000 km per maand. Je auto verbruikt 1:20. De benzineprijs is €1.72. Hoe veel benzinekosten per maand?
A
€ 100
B
€ 172
C
€ 272
D
€ 232

Slide 8 - Quiz

Par. 1.4
Vraag 19 t/m 24

Slide 9 - Diapositive

19) Wat doet het CBS?
A
De overheid advies geven over sociaaleconomische thema's.
B
Onderzoeken wat de gevolgen zijn van nieuwe wetten.
C
Het verzamelen van cijfertjes over Nederland en de economie.
D
Winstcijfers uitrekenen voor bedrijven en overheid

Slide 10 - Quiz

20) Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 11 - Quiz

21) Je loon stijgt met 4,1 % en de inflatie stijgt met 2,3 %. Er is sprake van een koopkracht
A
daling
B
stijging
C
blijft gelijk
D
verandert niet

Slide 12 - Quiz

22) Bij deflatie dan:.....
A
Moet je meer belasting betalen
B
wordt alles juist duurder
C
gaan bedrijven meer winst maken
D
wordt alles juist goedkoper

Slide 13 - Quiz

23) Bij een indexcijfer is het basisjaar altijd
A
100%
B
1
C
100
D
1000

Slide 14 - Quiz


24) Wat is het indexcijfer van 2013?
A
97
B
96
C
95
D
94

Slide 15 - Quiz

Economie H1
24 VRAGEN

Vul je antwoorden in op het scoreformulier

Slide 16 - Diapositive

Par. 1.3
Vraag 13 t/m 18

Slide 17 - Diapositive

13) Wat is budgetteren?
A
geld opzij leggen
B
op elkaar afstemmen van inkomsten en uitgaven.
C
prioriteiten stellen
D
een aankoopbeslissing nemen

Slide 18 - Quiz

14) Wat is geen inkomensvorm?
A
Bezit
B
Overdracht
C
Arbeid
D
Lenen

Slide 19 - Quiz

15) Tot welke inkomensvorm horen rente en pacht?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 20 - Quiz

16) Reserveren is:
1. geld sparen voor vakantie, reparatie auto
2. geld opzij leggen voor nieuwe aanschaf wasmachine
3. bezuinigen op vaste lasten
A
1, 2 en 3 zijn juist
B
1 en 2 zijn juist
C
1 en 3 zijn juist
D
1, 2 en 3 zijn onjuist

Slide 21 - Quiz

17) Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
B
Dit zijn uitgaven waar je nooit meer onderuit kunt.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.

Slide 22 - Quiz

18) Stel: Je rijdt 2000 km per maand. Je auto verbruikt 1:20. De benzineprijs is €1.72. Hoe veel benzinekosten per maand?
A
€ 100
B
€ 172
C
€ 272
D
€ 232

Slide 23 - Quiz

Par. 1.4
Vraag 19 t/m 24

Slide 24 - Diapositive

19) Wat doet het CBS?
A
De overheid advies geven over sociaaleconomische thema's.
B
Onderzoeken wat de gevolgen zijn van nieuwe wetten.
C
Het verzamelen van cijfertjes over Nederland en de economie.
D
Winstcijfers uitrekenen voor bedrijven en overheid

Slide 25 - Quiz

20) Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 26 - Quiz

21) Je loon stijgt met 4,1 % en de inflatie stijgt met 2,3 %. Er is sprake van een koopkracht
A
daling
B
stijging
C
blijft gelijk
D
verandert niet

Slide 27 - Quiz

22) Bij deflatie dan:.....
A
Moet je meer belasting betalen
B
wordt alles juist duurder
C
gaan bedrijven meer winst maken
D
wordt alles juist goedkoper

Slide 28 - Quiz

23) Bij een indexcijfer is het basisjaar altijd
A
100%
B
1
C
100
D
1000

Slide 29 - Quiz


24) Wat is het indexcijfer van 2013?
A
97
B
96
C
95
D
94

Slide 30 - Quiz