enkelvoudige en samengestelde zinnen

Welkom H3A
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Welkom H3A

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroepje.
Voorbeeld: 
Ik ga dit romantische boek lezen.
De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje, want ze horen bij elkaar.

Een enkelvoudige zin bevat één werkwoordgroepje.

Voorbeeld: 

Ik ga dit romantische boek lezen.

De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje, want ze horen bij elkaar.

Slide 3 - Diapositive

Een samengestelde zin is opgebouwd uit twee of meer zinnen (deelzinnen). Hij bevat twee of meer werkwoordgroepjes. Elk werkwoordgroepje geeft een deelzin aan: een hoofdzin of een bijzin.

Voorbeeld:

Ik ga dit romantische boek lezen, omdat mijn vriendin het mij heeft gegeven.

De woorden ‘ga’ en ‘lezen’ vormen samen een werkwoordgroepje en de woorden ‘heeft’ en ‘gegeven’ ook.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Ezelsbruggetje
Als je het lastig vindt om te bepalen hoeveel werkwoordgroepjes er in een zin staan, kun je ook het aantal persoonsvormen tellen. Bij één persoonsvorm is de zin enkelvoudig, bij twee of meer persoonsvormen is de zin samengesteld. Het aantal persoonsvormen geeft dan het aantal deelzinnen aan.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Hoofdzin of bijzin
Een hoofdzin is zonder bijzin of andere hoofdzin ook een goede zin. De woorden staan op de goede plek.


Een bijzin is zonder hoofdzin geen goede zin. De woorden staan niet op de goede plek.

Slide 10 - Diapositive

Woorden toevoegen 
Je kunt een hoofdzin en bijzin ook herkennen door te kijken of er woorden tussen de woorden van een woordgroepje staan of kunnen staan (bijvoorbeeld ‘morgen’ of ‘niet’). Als dit niet kan, dan is de deelzin een bijzin. Als dit wel kan, dan is de deelzin een hoofdzin.


Slide 11 - Diapositive

Voorbeeld
Mijn beste vriendin heeft (morgen) alweer (niet) op haar telefoon gekeken        , want ze is (morgen) (niet) nieuwsgierig geworden naar haar moeders reactie       .

Mijn beste vriendin heeft (morgen) alweer (niet) op haar telefoon gekeken      , omdat ze nieuwsgierig is geworden naar haar moeders reactie      .
hoofdzin
hoofdzin
hoofdzin
bijzin
In de laatste zin kan er geen ‘morgen’ of ‘niet’ tussen de werkwoorden ‘is’ en ‘geworden’ komen te staan.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Marieke zit op de bank terwijl Maarten opruimt.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 18 - Quiz

De boze jongen kan zich nu niet meer inhouden.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 19 - Quiz

Hij wacht niet langer af en pakt zijn spullen in.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 20 - Quiz

Zijn liefhebbende vriendin blijkt er een andere man op na te houden.
A
Samengestelde zin
B
Enkelvoudige zin

Slide 21 - Quiz

Netflix is de enige afleiding voor het luie meisje dat op de bank zit.
A
samengestelde zin
B
enkelvoudige zin

Slide 22 - Quiz

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 23 - Quiz

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 24 - Quiz

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 25 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, bijzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 26 - Quiz

Toen ik naar huis ging, regende het ontzettend hard, waardoor ik nat werd.
A
Hoofdzin + hoofdzin + Hoofdzin
B
Hoofdzin + Hoofdzin + Bijzin
C
Bijzin + Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin + Hoofdzin

Slide 27 - Quiz

Nu doen
Maken ( huiswerk) : GrZ H2: opdr. 1 t/m 3

Vrijdag inleveren samen met huiswerk Spelling

Slide 28 - Diapositive