OPG unit 24, 26 Future tenses

 The Future
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

 The Future

Slide 1 - Diapositive

Goals for this part of the lesson
  • You can apply the future tenses in sentences.
  • You can understand the difference in the use of the future tenses.


Slide 2 - Diapositive

4 ways with the future
‘Form of to be’ going to + verb = We are going to go on holiday next week.

Will/ Shall + verb = I will (I’ll) call you later

Present Simple = The bus leaves at 5 pm 

Present continuous ‘Form of to be’ verb+ing = They are moving house next week


Slide 3 - Diapositive

‘To be’ going to + verb
I am going to visit my cousin at the weekend.
  • Praat ik over de toekomst?
  • Plan. Ik ben van plan om dit te doen. 
  • Beslissing. Ik heb het al besloten.  (dus niet ter plekke)
  • Voorspelling met bewijs (je ziet het al bijna gebeuren) It is going to rain, those dark clouds are coming this way. 


Slide 4 - Diapositive

Will/Shall + verb

Will or shall
  •  spontaan beslissing gemaakt op het moment van spreken. I like this dress. I think I will buy it. 
  •  een voorspelling gebaseerd op mening. Een gok. Robots will take our jobs in the future. 
  • een belofde aan iemand. I will call you.
  •  een voorstel (shall). Shall we go home? 

Slide 5 - Diapositive

Match the sentence to its function
Shall we walk to school tomorrow? 
It is raining. I'll take a taxi!
I'll call you later!
Ajax will win the champions league this year.
Most of you will be 14 years old on your next birthday
Een feit
Een belofde
Spontaan beslissing, gemaakt op het moment
Een voorspelling gebaseerd op mening (geen bewijs)

Een voorstel

Slide 6 - Question de remorquage

Present simple 
The bus leaves at 10:45.

  • Staat het op een rooster?
  • Gebeurt het elke dag, week 
op hetzelfde tijdstip?




Slide 7 - Diapositive

Present continuous
We are eating dinner at John’s house on Friday.
I am seeing the dentist next Tuesday.


  • Is dit een plan?
  • Weet ik wanneer het zal plaatsvinden?
  • Is het al afgesproken? Staat het vast? 
  • Staat het in mijn agenda? 

Slide 8 - Diapositive

Overview
  • ‘To be’ going to + verb - iets dat je van plan bent, voorspelling met bewijs
  • Will/Shall + verb - voorstel, verzoek, belofte, spontaan beslissing, , voorspelling zonder bewijs.
  • Present simple - iets dat op een schema staat.
  • Present continuous - iets dat is gepland, een afspraak (Future diary)




Slide 9 - Diapositive

The film on the television..................... (start) at 8pm.
A
starts
B
is starting

Slide 10 - Quiz

I ...........................(meet) Jenny for coffee next Friday.
A
meet
B
am meeting
C
meets
D
met

Slide 11 - Quiz

They .............................(fly) to Seattle in two weeks time.
A
flying
B
are flying
C
fly
D
is flying

Slide 12 - Quiz

We ........ watch a film tonight.
A
will
B
're going to
C
am going to
D
is going to

Slide 13 - Quiz

You have got your hands full. I......................the door for you!
A
get
B
am getting
C
will get
D
'll get

Slide 14 - Quiz