Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Formatieve toets H4 Nederland na 1945
Slide 1 - Diapositive
Wat is verzuiling?
A
Dat betekent dat familieleden, vrienden en buren je gedrag in de gaten houden en er iets van zeggen, als je je anders gedraagt dan anderen.
B
Dat is de houding en denkwijze van een groep mensen in de samenleving.
C
Dat is een verdeling van de samenleving in groepen met een eigen politieke of godsdienstige overtuiging.
Slide 2 - Quiz
Welke groep mensen was tegen de verzuiling?
A
Katholieken
B
Liberalen
C
Protestanten
Slide 3 - Quiz
Wanneer waren de zuilen minder belangrijk?
A
In de jaren 1930.
B
Tijdens de Tweede Wereldoorlog.
C
In de jaren 1950.
Slide 4 - Quiz
Welke waarde vonden socialisten het belangrijkst?
A
Gelijkheid
B
Geloof
C
Vrijheid
Slide 5 - Quiz
Welke jeugdcultuur zie je op de foto?
A
Nozems
B
Hippies
C
Provo's
Slide 6 - Quiz
Wat vonden provo’s belangrijk?
A
Dat er zaken in de samenleving en de politiek veranderden.
B
Lol trappen en genieten van het leven.
C
Vrede en de acceptatie van vrije seks en drugs.
Slide 7 - Quiz
Kranten schreven eerst vooral wat de leiders van de zuil belangrijk vonden. Later gingen ze politici kritischer volgen.
A
Individualisering
B
Ontzuiling
C
Secularisatie
Slide 8 - Quiz
Welk begrip past bij de samenwerking tussen katholieke en socialistische vakbonden?
A
Individualisering.
B
Verzuiling
C
Ontzuiling
Slide 9 - Quiz
Welke mentaliteit was er in Nederland na de Tweede Wereldoorlog?
A
Er is zoveel verwoest, de wederopbouw is zinloos.
B
Praten over de oorlog helpt bij het verwerken van deze ellendige tijd.
C
Voor een laag loon hard werken en zuinig leven.
Slide 10 - Quiz
Wanneer was er een babyboom in Nederland?
A
Tussen 1930 en 1940.
B
Tussen 1940 en 1945.
C
Tussen 1945 en 1955.
Slide 11 - Quiz
Met welk land voerde Nederland in de jaren 1940 een koloniale oorlog?
A
Met Duitsland
B
Met Indonesië
C
Met Suriname
Slide 12 - Quiz
Welk begrip past het beste bij deze bron?
A
Amerikanisering
B
Consumptiemaatschappij
C
Massacultuur
Slide 13 - Quiz
Welk product past bij het begrip ‘massacultuur’?
A
Een minirok die in de mode is.
B
Een muts die je oma gebreid heeft.
C
Een schilderij van Rembrandt.
Slide 14 - Quiz
Wanneer ontstond internet?
A
Ruim dertig jaar geleden.
B
Ruim vijftig jaar geleden.
C
Ruim zeventig jaar geleden.
Slide 15 - Quiz
Welke uitspraak over de jeugdcultuur van de nozems klopt?
A
Deze cultuur is een oorzaak van de consumptiemaatschappij.
B
Deze cultuur is een voorbeeld van amerikanisering.
C
Deze cultuur past goed bij de mentaliteit van de wederopbouw.
Slide 16 - Quiz
Welke zin past bij globalisering én bij de informatiemaatschappij?
A
Een Nederlander is op Facebook boos over een besluit van de regering.
B
Een tweet van de voetballer Van Dijk over racisme gaat viral.
C
In de supermarkt liggen verse boontjes die in Kenia worden verbouwd.
Slide 17 - Quiz
'De meeste meisjes gingen in de jaren 1950 naar de huishoudschool, jongens leerden een vak.' Waar is dit een voorbeeld van?
A
Feminisme
B
Gezinspolitiek
C
Rollenpatroon
Slide 18 - Quiz
Deze foto past bij de veranderende mentaliteit in een bepaalde tijd. Welke tijd was dat?
A
1940-1950.
B
1950-1960.
C
1960-1970.
Slide 19 - Quiz
Welke zin over handelingsonbekwaamheid is juist?
A
De man werd gezien als hoofd van het gezin.
B
Een vrouw die getrouwd was en werkte, mocht haar loon zelf houden.
C
Voor alle vrouwen gold dat ze niet zomaar een dure aankoop mochten doen.
Slide 20 - Quiz
Wat hadden vrouwen in de eerste feministische golf bereikt?
A
De invoering van algemeen kiesrecht.
B
Een verandering in het rollenpatroon.
C
Gelijke rechten volgens de wet.
Slide 21 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een sociaal grondrecht?
A
Het recht om te stemmen.
B
Het recht op onderwijs.
C
Het verbod op discriminatie.
Slide 22 - Quiz
Wat willen de makers van deze poster veranderen?
A
De gezinspolitiek
B
Het recht op abortus
C
Het rollenpatroon
Slide 23 - Quiz
In de jaren 1970 werd een werkgroep opgericht om met politici en ambtenaren te praten over kinderopvang en het overblijven van kinderen op de basisscholen.
Welke uitspraak hierover klopt?
A
Dit is een actie van Dolle Mina.
B
Dit is een actie van Man-Vrouw-Maatschappij.
C
Dit is geen actie van een feministische organisatie.
Slide 24 - Quiz
Het COC, de organisatie die opkomt voor de rechten van homoseksuelen, biseksuelen en transgenders, werd in 1956 opgericht.
Welke uitspraak hierover is juist?
A
De acceptatie van deze groepen verloopt langzaam, maar wordt wel groter.
B
Door secularisatie krijgen deze groepen steeds minder rechten.
C
Kort na 1956 kregen deze groepen dezelfde rechten als andere burgers.
Slide 25 - Quiz
Om welke reden kwamen in de jaren 1960 veel migranten uit Marokko en Turkije naar Nederland?
A
De economie groeide zo hard dat er een tekort aan arbeiderskrachten was.
B
Gastarbeiders hadden geld genoeg om hun familie te laten overkomen.
C
Mensen uit voormalige koloniën kwamen naar Nederland om te werken.
Slide 26 - Quiz
Welke uitspraak is juist?
A
In de jaren 1950 kwamen veel migranten uit Suriname naar Nederland.
B
Molukse migranten kwamen naar Nederland vanwege de welvaart hier.
C
Vanaf de jaren 1990 kwamen veel arbeidsmigranten uit Oost-Europa.
Slide 27 - Quiz
Wat is een multiculturele samenleving?
A
Een samenleving die is verdeeld in groepen mensen met verschillende overtuigingen.
B
Een samenleving waarin groepen mensen uit verschillende culturen samenleven.
C
Wanneer familieleden, vrienden en buren je gedrag in de gaten houden en er iets van zeggen, als je je anders gedraagt dan anderen.
Slide 28 - Quiz
Wat betekent integratie?
A
Dat er meer aandacht is voor de discriminatie van migranten en hun kinderen.
B
Migranten gaan terug naar het land van hun voorouders.
C
Migranten worden onderdeel van de samenleving doordat Nederlanders en migranten zich aan elkaar aanpassen.
Slide 29 - Quiz
Welk gevoel werd aangeleerd door kinderen over de eigen geschiedenis te leren, standbeelden op te richten en speciale feestdagen in te voeren?
A
Feminisme.
B
Nationalisme.
C
Politieke islam
Slide 30 - Quiz
'Hummus, döner kebab, baklava, couscous, falafel: dit zijn allemaal gerechten die sinds de jaren 1960 door steeds meer Nederlanders worden gegeten.' Welk begrip past hier het beste bij?
A
De consumptiemaatschappij.
B
Een multiculturele samenleving.
C
Integratie.
Slide 31 - Quiz
Welke maatregel om de integratie te stimuleren nam de Nederlandse overheid?
A
Kinderen van migranten moesten onderwijs op een Nederlandse school volgen.
B
Migranten moesten een inburgeringscursus volgen.
C
Molukkers werden ondergebracht in kampen, gastarbeiders in groepshuizen.
Slide 32 - Quiz
In Utrecht is er een plein met de naam ‘Moskeeplein’. Welk begrip past hier het beste bij?
A
De politieke islam.
B
Een multiculturele samenleving.
C
Integratie.
Slide 33 - Quiz
Andy Warhol is een beroemde kunstenaar. Hij heeft ook het beroemde 'Soupcans' gemaakt. Welk begrip past het beste bij dit kunstwerk?