V2 - K8: Paragraf F: Sprechen + Modalverben wiederholen

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

V2 - Woche 21 - Stunde 2

Grammatik: Modalverben wiederholen + extra üben

Sprechen: Wer bin ich?

Fertig = Sprachmittel Kleidung und Aussehen lernen

Lernziele:

- Je kunt de Modalverben actief in de tegenwoordige tijd gebruiken. 

- Je kunt vragen stellen en antwoord geven over kleding en uiterlijk. 

Planung

Overhoring: Herkansing / Inhalen Wortschatz K8 --> Kwizl

Mittwoch: herkansing / inhalen K8 Wortschatz B (NL-DU) & ACDH (DU-NL)

Freitag: Prüfung Hörfertigkeit 2 (H2duA)

können

mögen

müssen

sollen

wollen

wissen

dürfen

möchten

mogen, toestemming hebben 

weten

kunnen

houden van

lusten

leuk vinden

willen

moeten 

( wil ander)

moeten 

( noodzaak)

moeten 

( mening vragen)

zou graag willen (wens)

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

die Modalverben: betekenis

• dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
• können (= kunnen)
• mögen  (= lusten, leuk vinden, houden van)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens van een ander, advies, bevel)
• wollen  (= willen)
• wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  
• möchten (= zou graag willen - geen modaal ww)

Maak af:
modale werkwoorden hebben
in de tegenwoordige tijd (uitz: sollen) klankverandering bij:

1. ich, du, er/sie/es
2. alle vormen
3. ich, er
4. wir, sie/Sie

Welke vormen krijgen geen uitgang?
(Er komt geen uitgang achter de stam)
Dit zijn:

1. ich, du
2. ich, er
3. du, er
4. ich,du,er

Kenmerken Modalverben o.t.t.

• Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoud vormen    (ich, du, er/sie/es).

• Bij alle Modalverben krijgen de ich/er, sie, es vorm geen uitgang.  

Je moet de vormen (ich, du er/sie/es) goed uit je hoofd leren!

GR

AMMAT

I

K

- 

A

GR

AMMAT

I

K

- 

A

_______ man hier rauchen?
(mogen)

Du ______ den Mund halten!
(moeten)

Glaubt ihr, dass ihr teilnehmen _____?
(kunnen)

Kleine Kinder _______ gerne Schokolademilch.
(lusten, houden van)

______ du gerne Schokoladenmilch?
(lusten / houden van)

Er ________ keine Freunde sehen.
(mogen)

Ich ____ morgen gerne Tennis spielen.
(willen)

______ ihr morgen kommen?
(kunnen)

Sprachmittel: Kleidung und Aussehen

besprechen: Sprachmittel (Buch S. 86)

Sprechen zu zweit: 3 Sprechaufgaben nach Wahl (Aufg. 36, 37, 38, 39, 41, 42)

Hilfsmittel: Sprachmittel & Lernlisten K8

Zeit: 10 Minuten, danach besprechen

Klaar = Afronden online Paragraf E: Grammatik (Modalverben, 80%) 

Nächste Stunde

Neues Thema: Einkaufen

 --> Wortschatz 

Spiel: Wer bin ich?

Mit wem: Bilde Gruppen von 4