Spelling - Groep 6 - routewoord

Cat. 25: Routewoorden:

- Wij douchen
- De route

Op de volgende pagina bekijk e het instructiefilmpje van de categorie : Routewoorden.
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Cat. 25: Routewoorden:

- Wij douchen
- De route

Op de volgende pagina bekijk e het instructiefilmpje van de categorie : Routewoorden.

Slide 1 - Diapositive

0

Slide 2 - Vidéo

Voor je het dictee begint herhalen we nog even de werkwoordspelling.
Tegenwoordige tijd:
Ik  ww = Stam van het werkwoord. 
(hele werkwoord, daar haal je -en vanaf, voorbeeld: 
Zoeken > De stam is dus Zoek. We noemen het ook wel de ik-vorm.)

Deze vorm gebruiken we ook als we 'jij' achter het werkwoord zetten:
voorbeeld: Zoek jij?

Slide 3 - Diapositive

Werkwoordspelling
Als we het hebben over iets of iemand anders of jij,  in de enkelvoud (1 persoon!) schrijven we: Stam+t. Eindigt de stam al op een t, dan schrijf je er geen een bij (voorbeeld: zit).
Jij zoekt
Hij zoekt
De onderzeeër zoekt
U zoekt
Jan zoekt

Slide 4 - Diapositive

Werkwoordspelling
Op de momenten dat het hebben over een groepje mensen of wij (meervoud) dan schrijven we het hele werkwoord.
Wij zoeken
Jullie zoeken
De kinderen zoeken
De vogels zoeken
De jongens zoeken

Slide 5 - Diapositive

Werkwoordspelling heb je altijd nodig. In alle zinnen zit een werkwoord en het is dus belangrijk dat je de regels goed kent!

Daarom oefenen we hier heel veel mee!

Slide 6 - Diapositive

Klankgroepenwoord
Bij een klankgroepenwoord verdeel je het woord in klankgroepen. Daarna bedenk je bij elke klankgroep: Welke categorieën heb ik nodig om het woord te schrijven?

Slide 7 - Diapositive

Welke categorieën gebruik je voor het volgende woord?
waterniveau
A
10, 6, 24
B
10, 25
C
10, 13
D
10, 13, 24

Slide 8 - Quiz

Welke categorieën gebruik je voor het volgende woord?
sociaal
A
10, 15, 13
B
10, 18, 19
C
10, 17, 6
D
10, 13, 18

Slide 9 - Quiz

Typ de woorden die je hoort:
Woord 1

Slide 10 - Question ouverte

Typ de woorden die je hoort:
Woord 2

Slide 11 - Question ouverte

Typ de woorden die je hoort:
Woord 3

Slide 12 - Question ouverte

Typ de woorden die je hoort:
Woord 4

Slide 13 - Question ouverte

Typ de woorden die je hoort:
Woord 5

Slide 14 - Question ouverte

Typ de woorden die je hoort:
Woord 6

Slide 15 - Question ouverte

Typ de zin die je hoort: (let op leestekens!)
Zin 1

Slide 16 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Je moet de notities nu op mijn bureau leggen.
A
Je
B
de notities
C
moet
D
leggen

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Je moet de notities nu op mijn bureau leggen.
A
de notities
B
Je
C
mijn bureau
D
moet leggen

Slide 18 - Quiz

Zet 'm op! 
Je kunt nu bezig met de opdrachten van 

Blok 6, Week 2, Les 1

Slide 19 - Diapositive