Verwijs- en signaalwoorden

Verwijs- en signaalwoorden
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, havo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Verwijs- en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Waarom belangrijk?

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden:
voorkomen onnodige herhalingen.

In plaats van eerder genoemde woorden/zinnen, gebruikt de schrijver verwijswoorden.

Slide 3 - Diapositive

Verwijswoorden:

kunnen terugverwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zin.

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden
  • De leerlingen van Metameer Boxmeer vieren in week 1.5 de Nationale Sportweek. Zij hebben er zin in. 
  • De docent van wiskunde geeft les uit een wiskundeboek. Het ligt daar op de tafel.
  • De mentor van JN3f, zegt tegen zijn klas: ''Jullie hebben volgende week 3 toetsen.''

Slide 5 - Diapositive

  • Ik vond het nogal een ingewikkeld plan, kamperen met ons samengestelde gezin, onze vier kleine kinderen.

Slide 6 - Diapositive

Signaalwoorden:
geven aan welk verband er tussen zinnen en alinea's is.

Om welk verband het tussen zinnen en alinea's gaat, herken je aan hun eigen signaalwoorden.

Slide 7 - Diapositive

Opsomming




Tegenstelling  
Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.
  • signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, ...

Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn.
  • signaalwoorden: maar, echter, daar staat tegenover, enerzijds/anderzijds, toch, ...

Slide 8 - Diapositive

Reden 


Voorbeeld



Chronologisch/tijdsvolgorde
Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt.
  • signaalwoorden: omdat, want, daarom, immers, ...

Een uitspraak wordt gevolgd door een of meer voorbeelden.
  • signaalwoorden: bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, ...

Geeft een opsomming van gebeurtenissen in tijd.
  • signaalwoorden: voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, later, ...

Slide 9 - Diapositive

Oorzaak-gevolg




Middel-doel
Er is iets gebeurd (de oorzaak), waardoor er iets anders gebeurde (het gevolg).
  • signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, ...

Iets wordt gedaan (het middel) om daarmee iets te bereiken (het doel).
  • signaalwoorden: opdat, zodat, om, door middel van, met als doel om, ...

Slide 10 - Diapositive

Voorwaarde 




Conclusie 
Er moet iets gebeuren of gedaan worden, voordat iets anders kan gebeuren. 
  • signaalwoorden: als, indien, wanneer, op voorwaarde dat, ...

Nadat alles op een rij is gezet, volgt er een oordeel, een slotsom, het uiteindelijke resultaat.
  • signaalwoorden: dus, al met al, concluderend, kortom, ...

Slide 11 - Diapositive

Bewegen heeft veel voordelen. Ten eerste is het goed voor je lichaam. Je kunt er ook door ontspannen. Ten slotte is het goed voor je gezondheid.
Welk verband tonen deze signaalwoorden aan?
A
Tegenstellend verband
B
Opsommend verband
C
Oorzaak-gevolg
D
Voorwaarde

Slide 12 - Quiz

Jouw broek is mooier, maar mijn broek zit lekkerder.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Reden
B
Conclusie
C
Tegenstelling

Slide 13 - Quiz

We oefenen deze signaalwoorden, omdat ze belangrijk zijn om te herkennen in een tekst.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Reden
B
Conclusie
C
Middel-doel

Slide 14 - Quiz

Ik lees graag boeken, bijvoorbeeld boeken van Mel Wallis de Vries of Carry Slee.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Opsommend verband
B
Voorwaarde
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 15 - Quiz

Jullie krijgen eerst instructie, daarna gaan we ermee oefenen en vervolgens mogen jullie zelf aan de slag.
Welk verband tonen deze signaalwoorden aan?
A
Reden
B
Opsomming
C
Chronologisch verband
D
Middel-doel

Slide 16 - Quiz

Doordat jullie goed leren en oefenen voor de toets, heb ik vertrouwen in jullie.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Middel-doel
B
Oorzaak-gevolg
C
Reden

Slide 17 - Quiz

We oefenen deze signaalwoorden, zodat jullie ze herkennen in een tekst.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Reden
B
Oorzaak-gevolg
C
Middel-doel

Slide 18 - Quiz

Als jullie gemiddeld een 7 halen als klas, krijgen jullie een kleine traktatie.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Conclusie
B
Reden
C
Voorbeeld
D
Voorwaarde

Slide 19 - Quiz

Jullie hebben geoefend met de theorie, dus jullie kunnen ermee aan de slag.
Welk verband toont dit signaalwoord aan?
A
Conclusie
B
Reden
C
Voorbeeld

Slide 20 - Quiz

Goed gedaan!
Jullie gaan nu jullie antwoorden bij het artikel van gisteren nakijken.

Slide 21 - Diapositive