Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Samengestelde zinnen & voegwoorden
Slide 1 - Diapositive
Vorige/deze les
Vorige lessen:
... het zinsverband en het bijbehorend voegwoord benoemen in een samengestelde zin.
... een samengestelde zin terugbrengen tot enkelvoudige zinnen.
... van enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maken.
Slide 2 - Diapositive
Lesdoel:
Na deze les kun je:
de juiste verwijswoorden gebruiken in (samengestelde) zinnen.
Slide 3 - Diapositive
Wat weet je nog over nevenschikkende - en onderschikkende zinnen en voegwoorden?
Slide 4 - Carte mentale
Dat en Wat
Keek op de week met Van Kooten en De Bie.
Kijk en luister goed naar het filmpje en beantwoord de vraag.
Vraag:
Welke regels over de verwijswoorden ‘wat’ en ‘dat’ haal je uit het filmpje?
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Vidéo
Keek op de week Welke regels over de verwijswoorden ‘wat’ en ‘dat’ haal je uit het filmpje?
Slide 7 - Question ouverte
Andersomliners
‘Andersomliners’ in Zondag met Lubach
Onderwerp, gezegde of lijdend voorwerp worden eerst genoemd. Daarna wordt met een verwijswoord een toelichting gegeven.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Wanneer verwijs je met 'wat'?
Na de overtreffende trap, verwijs je metwat.
Dit is het mooiste cadeau, wat ik kon vinden. Het enigewat ik kan bedenken...
Na onbepaalde woordjes als: ‘alles’ en ‘niets’ verwijs je met wat.
Niets is wat het lijkt. Alles wat ik heb gevonden.
Als het betrekkelijk voornaamwoord. verwijst naar een hele zin, verwijs je met wat.
Morgen geef ik een feest, wat ik heel leuk vind.
Slide 10 - Diapositive
Wanneer verwijs je met ‘dit/dat'?
Dat / Dit
Is het zelfstandig naamwoord een het-woord?
Dan verwijs je met dat en dit.
Het eten, dat koud is geworden.
Het etenis koud geworden. Dat/dit ga ik niet meer opeten.
Slide 11 - Diapositive
Wanneer verwijs je met ‘die/deze’?
Die / Deze
Is het zelfstandig naamwoord een de-woord?
Dan verwijs je met ‘die’.
De jongen heeft zijn huiswerk niet gemaakt. Welke jongen? Die zijn huiswerk niet heeft gemaakt.
De jongen, die zijn huiswerk niet heeft gemaakt.
Deze jongen heeft zijn huiswerk niet gemaakt.
Slide 12 - Diapositive
Wanneer verwijs je met 'wie'?
Als je terug verwijst naar een persoon, gebruik jewie.
Hij is iemand, wieik niet vertrouw. (Diemag hier ook en is gebruikelijker.)
De jongen wie ik niet vertrouw. (Diemag hier ook en is gebruikelijker.)
Na een voorzetsel verwijs je met wie naar personen.
Dat is de jongen op wie ik niet vertrouw. (niet: waarop)
Dat is de jongen met wie ik heb samengewerkt. (niet: waarmee)
Slide 13 - Diapositive
Wanneer verwijs je met waarmee, waarvan?
Je gebruikt waarmee, waarvan, om te verwijzen naar zaken en begrippen.
Het boek waarover je zo enthousiast vertelde, is me ook goed bevallen.
Het huwelijk waaraan je vast zit.
De trein waarmee je naar Parijs ging.
Slide 14 - Diapositive
Wanneer verwijs je met 'haar'?
Is het zelfstandig naamwoord een de-woord? Dan verwijs je met haar.
De gemeente liet weten dat zij haarplannen niet zal wijzigen.
Is het duidelijk dat het het-woord naar een meisje/vrouw (iemand van het vrouwelijk geslacht) verwijst, dan verwijs je met haar.
Het meisje en haar vrienden.
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Wanneer verwijs je met 'zijn'?
Is het zelfstandig naamwoord een het-woord? Dan verwijs je met zijn.
Het managementen zijn inspanningen.
Het managementteamverwacht dat het spoedig zijn inspanningen kan vergroten.
Slide 17 - Diapositive
Wanneer verwijs je met 'hun'?
Hun gebruik je nooit als onderwerp!
Hun kwamen te laat in de les. (Dit is fout!)
Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord
Anja noteert hun gegevens op de lijst.
Is deze auto van hun vader?
Slide 18 - Diapositive
Wanneer verwijs je met 'hun'?
Hun gebruik je als meewerkend voorwerp waar geen voorzetsel voor staat
Ik geef hun een boek. (hun = aan hen).
Ik schonk hun een kopje koffie in. (hun = voor hen).
De tranen sprongen hunin de ogen. (hun = bij hen).
Hij rookt hunte veel. (hun = volgens hen).
(Het voorzetsel kun je er vaak wel bij denken!)
Slide 19 - Diapositive
Wanneer gebruik je 'hen'?
Hen gebruik je als lijdend voorwerp(wie + gezegde + onderwerp?)
Ik bekijk hen.
Hij ontslaat hen.
Hengebruik je wel na een voorzetsel.
Ik geef het boek aan hen.
Hoe gaat het met hen?
Slide 20 - Diapositive
Gebruik 'ze' bij twijfel
Lukt het niet om te bepalen of je 'hen' of 'hun' gebruikt? Gebruik dan ze.
Ze is vaak goed bruikbaar als alternatief voor hen én hun.
Ik geef ze(of: hun) het boek. Laat ze(of: hen) maar praten.
Let op: hen en hun kunnen alleen gebruikt worden om naar personen te verwijzen. Naar dieren, voorwerpen, zaken, enz. verwijs je met ze.
Ik haal de boeken op en geef ze(niet: hen)aan jou.
Slide 21 - Diapositive
Aan de slag!
Log in bij LessonUp: Grammatica & Zinnen schrijven les 6.
Maak de opdrachten over voegwoorden.
Er zijn 3 niveaus: blauw = basis, groen = gevorderd, geel = excellent
Heb je 5 basiszinnen foutloos gemaakt? Ga dan door met de gevorderde zinnen.
Heb je 5 gevorderde zinnen fuotloos gemaakt? Ga dan door met de excellente zinnen.
Doel = 10 excellente zinnen foutloos maken.
Slide 22 - Diapositive
1. Het huis ____________ ik bewoon.
Slide 23 - Question ouverte
2. De telefoon ____________ jij hebt gekocht.
Slide 24 - Question ouverte
3. Het meisje ____________ naast mij zit.
Slide 25 - Question ouverte
4. De vrouw ____________ zo streng is.
Slide 26 - Question ouverte
5. Een gezin ____________ gelukkig is.
Slide 27 - Question ouverte
6. Liefde ____________ beantwoord wordt.
Slide 28 - Question ouverte
7. Het huis aan de kade ____________ te koop staat.
Slide 29 - Question ouverte
8. Ik zit op de school naast het standbeeld van Napoleon ____________ vanaf volgend jaar ook gymnasiumklassen heeft.
Slide 30 - Question ouverte
9. Het huis achter de voetbalclub ____________ ik al jaren supporter.
Slide 31 - Question ouverte
10. Ik zit op de school naast het standbeeld van Napoleon ____________ ooit hele delen van Europa veroverd heeft.
Slide 32 - Question ouverte
1. De klas is al weg, maar hun rotzooi ligt hier nog! ____________ moeten die zooi wel opruimen hoor.
Slide 33 - Question ouverte
2. Is dit het meisje ____________ jij later wil trouwen?
Slide 34 - Question ouverte
3. En is dit dan de ring ____________ jij haar ten huwelijk vragen wil?
Slide 35 - Question ouverte
4. Wat een stomme jongens waren zij. Vind je ____________ echt zo aardig?
Slide 36 - Question ouverte
5. Wat een verwende jongens zijn zij. Aan ____________ zou ik geen cadeautjes meer geven!
Slide 37 - Question ouverte
6. Dus dit is de man ____________ jij de rest van je leven vastzit.
Slide 38 - Question ouverte
7. En dit is het huwelijk ____________ jij de rest van je leven vastzit.
Slide 39 - Question ouverte
8. Ik weet niet waar we zijn, maar daar staat een groep locals. Kun jij ____________ de weg vragen?
Slide 40 - Question ouverte
9. Wat fijn dat zij de weg wisten. ____________ waren erg vriendelijk.
Slide 41 - Question ouverte
10. Volgens mij heb jij per ongeluk een enorme oude steen uit Drenthe meegenomen. Die zullen ze daar missen! Geef jij ____________ hun hun terug?
Slide 42 - Question ouverte
1. Volgens journaliste Jessica de Groot ____________ ik op de redactie sprak, deden afgelopen week honderden Nederlanders mee aan de nationale huis- en tuinspinnentelling van het tv-programma vroege vogels, ____________ (2) voor de derde keer werd georganiseerd.
Slide 43 - Question ouverte
____________ (3) werd gevraagd een week lang alle spinnen te tellen ____________ (4) zij tegenkwamen.
Slide 44 - Question ouverte
Bij elkaar telden ____________ (5) in deze week ruim vijfduizend achtpotigen. De kruisspin kwam als winnaar uit de bus. Van ____________ (6) werden er 2701 gesignaleerd.
Slide 45 - Question ouverte
De spin is te herkennen aan zijn achterlijf ____________ (7) witte stipjes samen een kruis vormen. Vorig jaar ging het spinnetje, ____________ (8) graag zijn web tussen groene bladeren maakt, er overigens ook al met de overwinning vandoor.
Slide 46 - Question ouverte
Op de tweede plek eindigde de grote trilspin ____________ (9) er 530 werden gevonden. Of de tellers nu echt gelukkig waren toen ze de spinnen tegenkwamen, ik weet het niet. Begrijp jij ____________ (10) wel?
Slide 47 - Question ouverte
Aan de slag!
Lees de tekst. Beantwoord daarna de vragen op de volgende slides.