38. Thema 4, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Taaltoets

Goed opletten.

We gaan nog even oefenen.

Hoe noem je deze energie.

Welk woord mist in de zin?
Zonder ......... kan een laptop niet worden opgeladen.

1. zonnewarmte
2. elektrische stroom
3. klimaatverandering
4. broeikaseffect

Brandstof die uit de aarde wordt gehaald zoals olie.

1. de duurzame energiebron
2. de groene energie
3. de fossiele brandstof
4. de windenergie

Hoe noem je dit.

Wat heeft met je lichaam te maken.

1. de hooligan
2. het duel
3. de fossiele brandstof
4. fysiek

Vlug en handig.

1. behendig
2. afmatten
3. het duel
4. uitputten

Hoe noem je dit.
Het is een ander woord voor heel klein.

Het is heel uitgebreid.

1. in groten getale
2. omvangrijk
3. het bereik
4. het kwadraat

Heel veel.

1. in groten getale
2. minuscuul
3. de proportie
4. de diagonaal

Er zijn twee soorten telwoorden.

hoofdtelwoorden : geven een hoeveelheid aan

1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

rangtelwoorden : geven een volgorde aan

eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Het woord ZEVENDE is een:

3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord

Telwoord

1. Eerste
2. Bijna
3. Overal
4. Dus

Welk telwoord is:

laatste

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord

Wat is 'drie' voor soort telwoord?

1. Hoofdtelwoord
2. Rangtelwoord

Sleep de komma naar de juiste plek!

De zin: Het eiland staat onder water omdat de zeespiegel stijgt.

Het          eiland          staat         onder          water

omdat          de          zeespiegel          stijgt.

Wanneer zet ik een komma?

• als je een pauze in de zin hoort. (Hallo, wat doe jij daar?)
• voor of na een naam, als je iemand aanspreekt (Maud, ga jij mee ?)
  
• tussen twee persoonsvormen  (Als je weggaat, doe dan de deur dicht.)
  
• in een opsomming  (De bloemen heten tulpen, narcissen en violen.)
  

• voor de meeste voegwoorden  (Hij is blij, omdat het vakantie is.)
  

Sleep de komma naar de juiste plek!

De zin: Toen het zachtjes waaide werd er bijna geen energie opgewekt.

Toen          het          zachtjes         waaide          werd

er          bijna          geen          energie          opgewekt.

Zet de komma op de juiste plek in de zin:

Wil je een appel peer of een banaan?

Waar staat de komma op de juiste plek?

Nu de zon schijnt wil ik zwemmen.

1. Nu de zon schijnt wil, ik zwemmen.
2. Nu, de zon schijnt wil ik zwemmen.
3. Nu de zon schijnt, wil ik zwemmen.
4. Nu de zon schijnt wil ik, zwemmen.

Waar staat de komma op de juiste plek?

Bedankt voor je hulp Tim.

1. Bedankt, voor je hulp Tim!
2. Bedankt voor je hulp, Tim!
3. Bedankt voor, je hulp Tim!
4. ,Bedankt voor je hulp Tim!

Waar staat de komma op de juiste plek?

Ik ga naar binnen want het regent.

1. Ik, ga naar binnen want het regent.
2. Ik ga, naar binnen want het regent.
3. Ik ga naar binnen want, het regent.
4. Ik ga naar binnen, want het regent.

Waar staat de komma op de juiste plek?

George wil je me helpen?

1. George, wil je me helpen?
2. George wil, je me helpen?
3. George wil je, me helpen?
4. George wil je me, helpen?

Wanneer gebruik je een puntkomma?

Om twee zinnen die bij elkaar horen met elkaar te verbinden.

Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony.  

In de winter gaat hij wekelijks.

Martin gaat dagelijks naar zijn verzorgpony; in de winter gaat hij wekelijks.

Wanneer gebruik je een puntkomma?

Achter de zinnen in een opsomming.                                                             

Spelregels beginnen zo: 

je gooit om de beurt met de dobbelsteen;

je zet je pion het aantal ogen op de dobbelsteen vooruit;

als je op een vak met een plaatje komt, krijg je een opdracht.

Waar komt de puntkomma?

Wachten jullie maar niet op mij voor mij begint een file.

1. achter "op"
2. achter de eerste "mij"
3. achter "voor"
4. achter de tweede "mij"

Waar komt de puntkomma?

Het concert is morgen er worden veel mensen verwacht.

1. Na "concert"
2. Na "is"
3. Na "morgen"
4. Na "veel"

Waar komt de puntkomma?

Zij heeft een nieuw kapsel het staat haar heel goed.

1. Na "kapsel"
2. Na "het"
3. Na "haar"
4. Na "heel"

0

Onderwerp is

Onderwerp is

Schrijf deze zin in de lijdende vorm (passief).

Dennis hangt de vlag uit.

Begin de zin met:  De vlag ......

Lijdend naar bedrijvend

1. Het lijdend voorwerp  wordt het onderwerp .

2. Het onderwerp wordt  voorafgegaan door het woord ‘door’.

3. Er komt een vorm van het werkwoord 'worden' of 'zijn' te staan (drinken —> wordt gedronken) (hebben  —> zijn)

Bedrijvend naar lijdend

1. het onderwerp wordt het lijdend voorwerp.

2. het woord ‘door’ verdwijnt.

3. het werkwoord ‘worden’ of ‘zijn’ verdwijnt.

Het dressuur wordt door Inna goed uitgevoerd

1. lijdend
2. bedrijvend

Inna ontvangt een prijs.

1. lijdend
2. bedrijvend

Wederkerend voornaamwoord

Ik schaam me.

Ik schaam .

Het woord:
ME
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Het woord:
ZICH
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is het juiste wederkerend voornaamwoord?

Wij haasten ..........

Wat is het juiste wederkerend voornaamwoord?

Mijn moeder haast ..........

Wat is het juiste wederkerend voornaamwoord?

Ik haast ..........

Taaltoets

 Thema 4, week 3

Toets

Klaar; werk aan je weektaak!