§10: Voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Voorzetsels

Doel

• Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.

Wat is een voorzetsel?

Filmpje NN

Voorzetsels

• Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

• Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
• Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Eigenschappen vz

• Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
• Trucje:
• ... de kast (achter, op, voor)
• ... het feest (tijdens, na, gedurende)

Wat is geen voorzetsel?

1. Tijdens
2. eerste
3. achter
4. langs

Wat is GEEN voorzetsel?

1. Links
2. Uit
3. Op
4. Boven

We kijken samen naar voetbal op de televisie

Sleep het vinkje naar het voorzetsel

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Is jouw voetbaltrainer ook zo trots ... zijn team?

op

achter

met

bij

tegen

aan

Zet het juiste voorzetsel in de zin.

Ben jij bang ... spinnen?

op

achter

voor

bij

tegen

aan

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Ik ga bij mijn vriend voetballen.

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Mijn fiets staat tegen de schutting.

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Na schooltijd fiets ik langs de bakker.

VUL VOORZETSEL IN
Mijn vader fietst ..... het donker.

Vul een voorzetsel in:
We zijn ..... Brussel gereden.

De ondernemende peuter kroop … de tafel - welk voorzetsel kun je hier neerzetten?

Vul aan met een voorzetsel:
Wij zorgen ... de taart.

Vul aan met een voorzetsel:
Zij twijfelen ... zijn eerlijkheid.

Vul aan met een vast voorzetsel:
We hebben een hekel ... huiswerk.

Vul aan met een vast voorzetsel
Zij geven aanleiding ... ruzie.

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

De kleine kinderen van mijn collega zijn bezig met een prachtige tekening.

Haal alle voorzetsels uit de volgende zin:

Mijn vader zit te vissen, want hij mag niet naar zijn werk.

Maak een zin met 2 voorzetsels.

Doel

• Aan het eind van de les weet wat je een  voorzetsel is en kun je deze benoemen in een  zin.