PW - 3.1 - Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

GRAMMATICA EN SPELLING
H3 - WERKWOORDSPELLING
3.1 
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

GRAMMATICA EN SPELLING
H3 - WERKWOORDSPELLING
3.1 
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning


  • Planning periode 9 bespreken
  • Opfrissen theorie Woordsoorten - Werkwoorden
  • Theorie Gram 3.1 - Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Periodeplanning

Slide 3 - Diapositive

Woordsoorten - werkwoorden
Er zijn vier soorten werkwoorden

1) Persoonsvorm - geeft aan welke vorm het onderwerp heeft. Een zin heeft altijd een PV
2) Infinitief (hele werkwoord)
3) Voltooid deelwoord - geeft aan dat iets al is gebeurd.
4) Tegenwoordig deelwoord - gebeurt tegelijk met iets anders

Slide 4 - Diapositive

Infinitief
Voltooid deelwoord
Tegenwoordig deelwoord
Persoons-
vorm
Dit heeft een zin altijd!
Dit is het hele werkwoord
Geeft aan dat iets al is gebeurd.
Geeft aan dat het tegelijk met iets anders gebeurt,

Slide 5 - Question de remorquage

1. Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord dat wordt bepaald door het onderwerp van de zin.

Een zin heeft altijd een persoonsvorm!

Je kunt de persoonsvorm op 3 manieren vinden:
  1. Tijdsproef
  2. Getalsproef
  3. Zin vragend maken

Slide 6 - Diapositive

1. Persoonsvorm
Tijdsproef: Verander de zin van tijd
Hij loopt vandaag naar school - Hij liep vandaag naar school

Getalsproef: Verander in de zin meervoud/enkelvoud
Hij loopt vandaag naar school - Wij lopen vandaag naar school

Zin vragend maken: Verander de zin in een vraagzin
Hij loopt vandaag naar school - Loopt hij vandaag naar school?

Slide 7 - Diapositive

DRIE VRAGEN
4 vragen over de persoonsvorm

Slide 8 - Diapositive

Op welke 3 manieren kun je de persoonsvorm vinden?

Slide 9 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Zij gaat morgen met de fiets naar school.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Morgen moeten de jongens na school werken.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Heeft de docent dit goed uitgelegd?

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd

Slide 15 - Diapositive

Denk je erom dat je die brief voor 15 februari ...(beantwoorden)
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoorden
D
beantwoordt

Slide 16 - Quiz

(Rijden).... je morgen met mee naar Amsterdam?
A
Rijdt
B
Rijd
C
Rijt
D
Rijden

Slide 17 - Quiz

De lucht (worden) helemaal zwart; volgens mij komt er onweer.
A
worden
B
wort
C
wordt
D
word

Slide 18 - Quiz

Wat hier vandaag (gebeuren), is hier nooit eerder gebeurd.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeuren
D
gebeuren

Slide 19 - Quiz

Ik kan niet begrijpen waarom ik maar geen nieuwe baan (vinden)
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 20 - Quiz

Terwijl ik de aardappels schil, (snijden) de chef-kok dunne reepjes courgette.
A
snijd
B
snijdt
C
snijt
D
snijden

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Lien

Autocorrectie

Vergeet niet:
autocorrectie ziet veel maar herkent (nog) niet de juiste persoonsvorm.

'Vindt je' vindt autocorrectie dus niet verkeerd.

Slide 23 - Diapositive