Word order - woordvolgorde

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Word order - woordvolgorde

Theme 4 grammar
Stepping Stones
Grammar 8

Woordvolgorde

Woordvolgorde

Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.

Je houd een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.

Voorbeelden

(wanneer?) - wie? - doet? - wat/wie? - waar? - wanneer?

I - am walking - to school - today.
Wie - doet? - wat? - wanneer?

They - are - usually - at the gym - on Mondays.
She - bought - a blue dress.

Zet in de juiste volgorde:
He - to the market - on - always - Sundays - goes

Woordsoorten

Elk Engels woord hoort bij een woordsoort.
I - we = persoonlijke voornaamwoord
go = werkwoord
to the zoo = plaatsbepaling
always = bijwoord van frequentie
the = lidwoord
on Sundays = tijdsbepaling

benoem de woordsoorten:
a fast car

1. ww - onderwerp - tijdsbepaling
2. lidwoord - bijvoeglijk nw - zelfstandig nw
3. lidwoord - bijwoord van frequentie - zelfstandig nw
4. hoofdww - lidwoord - zelfstandig nw

Belangrijke woorden

Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurt in een zin. Bijvoorbeeld: always, never, sometimes, usually.

Deze woorden staan altijd bij de werkwoorden:
1. bij één werkwoord staan ze ervoor, behalve bij am/are/is/was/were
2. bij twee of meer werkwoorden altijd achter het 1e werkwoord.

Voorbeelden

I always go to the swimming pool on Friday.
They never watch television at home.
He usually drinks a fizzy drink at the weekends.

Tijd en plaats in de zin

De tijdsbepaling (wanneer iets gebeurt) mag vooraan of achteraan in de zin.
Je mag de tijd alleen vooraan zetten als dat het belangrijkste in de zin is.
When did you see him? > Yesterday I saw him.

Tijd en plaats in de zin.

Eerst komt de plaatsbepaling en dan de tijdsbepaling in de zin.
Ezelsbruggetje: patat - toetje.
plaats - tijd.

I saw him at the supermarket last week.
We went to Mexico two years ago.

Oefenen

Deze grammatica hoort bij exercise 12 en 13 van theme 4.

Wat ging goed tijdens het oefenen?

Wat vind ik nog lastig aan de woordvolgorde?