Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Rekenles 24-3-2020
Week van het geld
Slide 1 - Diapositive
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Schrijf ook op welk geld je gebruikt: briefje van 20, briefje vean 10.
Slide 2 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 3 - Question ouverte
Ik doe het voor
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Schrijf ook op welk geld je gebruikt: briefje van 20, briefje vean 10.
Slide 4 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 5 - Question ouverte
Wij oefenen samen
1e stap: ik vul de eenheden aan.
Wat is de 2e stap?
Hoeveel krijg je terug?
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Schrijf ook op welk geld je gebruikt: briefje van 20, briefje vean 10.
Slide 6 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 7 - Question ouverte
Wij oefenen samen
Vertel elkaar wat de eerste stap is om deze som uit te rekenen.
Schrijf de som bij de 1e stap op.
Wat is de 2e stap?
Reken de som uit. Hoeveel krijg je terug?
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Schrijf ook op welk geld je gebruikt: briefje van 20, briefje vean 10.
Slide 8 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 9 - Question ouverte
Jullie oefenen samen
Schrijf de som in stappen op jullie wisbordjes.
Speel de som uit. Spreek af wie de klant is en wie de verkoper.
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Schrijf ook op welk geld je gebruikt: briefje van 20, briefje vean 10.
Slide 10 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 11 - Question ouverte
Kleine lesafsluiting
Je koopt de sambaballen. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de djembe. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de fluit. Hoeveel krijg je terug?
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Slide 12 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 13 - Question ouverte
Kleine lesafsluiting
Je koopt de sambaballen. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de djembe. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de fluit. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de gitaar (139 euro)
en de fluit (52 euro).
Je betaalt 200 euro.
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Slide 14 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 15 - Question ouverte
Kleine lesafsluiting
Je koopt de sambaballen. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de djembe. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de fluit. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt het keyboard (285 euro)
en de xylofoon (26 euro).
Je betaalt 350 euro.
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Slide 16 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 17 - Question ouverte
Kleine lesafsluiting
Je koopt de sambaballen. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de djembe. Hoeveel krijg je terug?
Je koopt de fluit. Hoeveel krijg je terug?
Hoeveel euro zijn al deze
instrumenten bij elkaar?
Doe alles bij elkaar optellen (+)
Uitleg
Hoeveel geld krijg je terug? Schrijf het op de volgende dia.
Schrijf de som en het antwoord op:
30 --> fout! 50-20=30 --> goed! (dit is som+antwoord)
Slide 18 - Diapositive
Schrijf hier de SOM en het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 19 - Question ouverte
Afronden van euro's
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Vidéo
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Ik moet het getal afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 22 - Diapositive
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 23 - Question ouverte
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Ik moet het getal afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 24 - Diapositive
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 25 - Question ouverte
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Reken uit: hoeveel geld is het samen?
Dan moet ik het getal nog afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 26 - Diapositive
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 27 - Question ouverte
Pak je wisbord
Schrijf het antwoord op je wisbord.
Draai het pas om als juf het zegt.
Houd je wisbord onder je kin.
Uitleg
Reken uit: hoeveel geld is het samen?
Dan moet ik het getal nog afronden.
0, 1 en 2 blijven 0. (5, 22 = 5, 20 euro)
3 en 4 worden 5. (5, 34 = 5, 35 euro)
6 en 7 worden 5. (5, 67 = 5, 65 euro)
8 en 9 worden 0 --> wel een hoger tiental. (5, 88 = 5,90 euro)
Schrijf het antwoord op de volgende dia.
Slide 28 - Diapositive
Schrijf hier het ANTWOORD van de vorige vraag op.
Slide 29 - Question ouverte
Het is een warme dag. Meester Bob trakteert groep 6b op ijsjes. De ijsjes kosten samen 7 euro. Meester Bauke betaalt met 10 euro. Hoeveel krijgt hij terug?
A
2 euro
B
17 euro
C
3 euro
D
10,70 euro
Slide 30 - Quiz
Ik ga naar de winkel voor boodschappen. De boodschappen kosten 15 euro. Ik betaal met 30 euro. Hoeveel krijg ik terug?
A
45 euro
B
15 euro
C
25 euro
D
5 euro
Slide 31 - Quiz
Groep 6b wil taart gaan maken. Ze gaan naar de winkel. Ze moeten € 6,50 voor de spullen. De klas geeft 15 euro. Hoeveel krijgt 6b terug?
A
8,50 euro
B
9,50 euro
C
21,50 euro
D
7,50 euro
Slide 32 - Quiz
Zelf online oefenen
Op de volgende dia staat een website.
Klik op de website.
Schrijf het wachtwoord op.
Klik op je naam.
Maak de opdrachten.
Begrijp je het niet? Kijk dan op de volgende dia's.
Daar staat hoe je het moet doen!
Slide 33 - Diapositive
https:
Slide 34 - Lien
Uitleg
Op de volgende dia staan plaatjes met uitleg.
Kijk eerst goed naar al deze plaatjes.
Wachtwoord
Schrijf hier je wachtwoord op: College10!
Slide 35 - Diapositive
Vul het wachtwoord in: College 10! Klik op inloggen.