Taal Thema 5 les 19 en 20

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Taal thema 5 

Les 19 en 20

.

Herhaling:

Herkennen van ovtt/ovvt en vtt/vvt

Verwijswoorden dat die of wat gebruiken

Ezelsbruggetje:

Dat --> Het

Die --> De 

Wat is het gezegde:
Veel honden voorspellen onweer.

In welke tijd staat deze zin?

Veel honden voorspellen onweer.

1. Onvoltooide tijd tegenwoordige tijd
2. Voltooide tijd Tegenwoordige tijd
3. Onvoltooide tijd Verleden tijd
4. Voltooide tijd Verleden tijd

Wat is het gezegde:
Instinctief voelen ze de verandering in luchtdruk.

In welke tijd staat deze zin?

Instinctief voelen ze de verandering in luchtdruk.

1. Onvoltooide tijd tegenwoordige tijd
2. Voltooide tijd Tegenwoordige tijd
3. Onvoltooide tijd Verleden tijd
4. Voltooide tijd Verleden tijd

Wat is het gezegde:
Dat hebben ze van hun voorouders geërfd.

In welke tijd staat deze zin?

Dat hebben ze van hun voorouders geërfd.

1. Onvoltooide tijd tegenwoordige tijd
2. Voltooide tijd Tegenwoordige tijd
3. Onvoltooide tijd Verleden tijd
4. Voltooide tijd Verleden tijd

Wat is het gezegde:
Bij zware buien stroomden hun holen soms vol.

In welke tijd staat deze zin?

Bij zware buien stroomden hun holen soms vol.

1. Onvoltooide tijd tegenwoordige tijd
2. Voltooide tijd Tegenwoordige tijd
3. Onvoltooide tijd Verleden tijd
4. Voltooide tijd Verleden tijd

Wat is het gezegde:
Daarbij waren hun puppies omgekomen.

In welke tijd staat deze zin?

Daarbij waren hun puppies omgekomen.

1. Onvoltooide tijd tegenwoordige tijd
2. Voltooide tijd Tegenwoordige tijd
3. Onvoltooide tijd Verleden tijd
4. Voltooide tijd Verleden tijd

Wat is het verwijswoord? En waarnaar verwijst het?

Vorige week had ik ineens een toets, wat me wel vaker gebeurt.

Wat is het verwijswoord?
En waarnaar verwijst het?

De ramp die mij overkwam, was ook een soort natuurramp.

De jongen ... de vulkaan oploopt, is een beetje bang

1. die
2. dat
3. wat

Het meisje ... hem volgt, doet dat met knikkende knieën.

1. die
2. dat
3. wat

De vulkan braakte wolken as uit, .... er dreigend uitziet.

1. die
2. dat
3. wat

De lava ... in de vulkaan borrelt, hoor je goed.

1. die
2. dat
3. wat

Lava is het heetste ... je je bedenken kunt.

1. die
2. dat
3. wat

Ik kan voltooide en onvoltooide tijd van elkaar onderscheiden

Ja

Een beetje

Nee

Ik kan de juiste verwijswoorden toepassen in een zin.

Ja

Een beetje

Nee