Monetaire zaken (evaluatie voor toets)

Wat is de betekenis van geld in de economie?
A
Hoe meer geld, hoe beter, want dan zijn we rijker.
B
Geld is een ruil-, reken- en spaarmiddel. Het gaat om de reële productie en consumptie.
C
Geld is een productiefactor. Het drukken van geld leidt tot meer welvaart.
D
Geld heeft geen enkele betekenis in de economie.
1 / 25
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Wat is de betekenis van geld in de economie?
A
Hoe meer geld, hoe beter, want dan zijn we rijker.
B
Geld is een ruil-, reken- en spaarmiddel. Het gaat om de reële productie en consumptie.
C
Geld is een productiefactor. Het drukken van geld leidt tot meer welvaart.
D
Geld heeft geen enkele betekenis in de economie.

Slide 1 - Quiz

Slide 2 - Vidéo

Waarom is de rente hoger als de leenperiode langer wordt?

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Vidéo

Waarom is zout niet (meer) geschikt als geld? Noem minimaal twee redenen.

Slide 5 - Question ouverte


Wat gebeurt hier?
A
Geldschepping
B
Substitutie
C
Transformatie
D
Ontpotten

Slide 6 - Quiz

Leg het verband tussen de introductie van geld en de stijging van de welvaart toe. Gebruik circa 50 woorden!

Slide 7 - Question ouverte

Slide 8 - Vidéo

Hoe noemen we geld dat gebaseerd is op vertrouwen?

Slide 9 - Question ouverte

Welk(e) leerbegrip/leerbegrippen past/passen bij het drukken van extra bankbiljetten, die niet gedekt zijn door munten
(situatie in vroeger tijden)?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Diapositive

Waarom kan een bank in problemen komen als ze relatief weinig dekkingsmiddelen heeft?

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Vidéo

Omschrijf de Wet van Gresham (zo precies mogelijk).

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

Welke balansposten veranderen (en met hoeveel) als de bank
€ 100 miljoen giraal geld
schept en uitleent, dat direct opvraagbaar is door klanten?
A
Kas met -10 en r.c.t. met 100
B
Debiteuren met 100 en r.c.t. met 100
C
Kas met -10, debiteuren met 110 en r.c.t. met 100
D
Debiteuren met 100 en spaartegoeden met 100

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive




Gaat de centrale bank akkoord?
A
Nee, het solvabiliteits-percentage is te laag
B
Nee, het solvabiliteits-percentage is te hoog
C
Ja, het solvabiliteits-percentage voldoet aan de eis
D
Ja, het solvabiliteits-percentage is in dit geval niet relevant

Slide 18 - Quiz

Venezuela (2018): wat te gebruiken op de wc? 


Slide 19 - Diapositive

Leg het verband tussen geldschepping en (hyper)inflatie uit.

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)

Slide 21 - Quiz

Bereken de geldontwaarding bij een inflatie van 10%.

Slide 22 - Question ouverte

Voorstanders van de bitcoin en andere cryptomunten pleiten voor een geldsysteem zonder toezicht door een centrale bank. Geef hier minimaal een kritiekpunt op, waarbij je het geleerde in de lesbrief toepast.

Slide 23 - Question ouverte

Over welk onderwerp/leerdoel wil je extra uitleg?

Slide 24 - Question ouverte

Plusvraag:
Welk(e) antwoord(en) geeft/geven de verbanden tussen de rente en de inflatie juist weer?
A
Rente + sparen - consumptie + vraag + inflatie
B
Rente + wisselkoers - export + vraag + inflatie
C
Rente - lenen + consumptie + vraag + inflatie
D
Rente + lenen + consumptie + vraag - inflatie

Slide 25 - Quiz