Nederlands in gang

• NT2
• HBO
• Studiejaar 1

Nederlands in gang

Hoofdstuk 6

In een restaurant

Doelen

1. Ik kan vragen hoe iemand iets vindt.

2.Ik kan iets positief en negatief beoordelen.

3.Ik ken de drie gangen, het bestek en ik kan fooi geven (tipping).

4.Ik kan vijf modale werkwoordengebruiken: mogen, willen, moeten, kunnen en zullen.

5. Ik kan het verschil tussen /i/ en /ie/ horen.

Quizlet

Vragen hoe iemand iets vindt.

(Asking someone's opininion about something)

1

1. Hoe vindt u de soep?  Hoe vind je de soep?

2. Wat vindt u van de soep? Wat vind je van de soep?

3. Vindt u de koffie lekker? Vind je de koffie lekker?

4. En hoe is uw salade? En hoe is jouw salade?

5. Hoe vindt u de mosselen? Hoe vind je de mosselen?

6. Houdt u van stamppot? Houd je van stamppot?

positief 

Ik vind het wel lekker.

Ik vind het lekker.

Ik vind het heerlijk.

negatief

Ik vind het niet zo lekker.

Ik houd niet zo van.......

Ik houd niet van....

Ik vind het vies.

de gangen

het voorgerecht

het hoofdgerecht

het tussengerecht

het nagerecht/het toetje

the courses

the appetizer/the starter

the main course

the intermediate dish

the dessert

het bestek 

1. de lepel

2. het mes

3. de vork

4. het visbestek

5. het dessertbestek

the cutlery

1. the spoon

2. the knife

3. the fork

4. the fish cutlery

5. the dessert cutlery

een fooi/tip geven 

1. Maak er maar 40 (euro) van.

2. Het is goed zo.

3. Laat de rest maar zitten.

(tipping)

1. Let's make it 40 (euro)

2. It's fine (this way).

3.  Leave the rest

kunnen

willen

zullen

mogen

moeten

modale werkwoorden

ik kan, hij kant, hij kan

ik wil, hij wilt, hij wil

ik zal, hij zalt, hij zal

3e persoon ev

als

1e pers. ev

Modale werkwoorden

Uitleg/ Explanation

Kijk naar het filmpje/ watch