W42 EN 2E klas Unit 2.2 past simple

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

en vorige keer 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

0

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Vidéo

WAS or WERE?
"Lucy ... tired."
A
was
B
were

Slide 6 - Quiz

'was' or 'were':
The girl ... very tired.
A
was
B
were

Slide 7 - Quiz

'was' or 'were':

I ... nervous for my driving test.
A
was
B
were

Slide 8 - Quiz

WAS or WERE?
"I ... at home."
A
was
B
were

Slide 9 - Quiz

WAS or WERE?
"We ... in the garden."
A
was
B
were

Slide 10 - Quiz

'was' or 'were':

The parents ... worried about their children.
A
was
B
were

Slide 11 - Quiz

'was' or 'were':

Mary and I ... best friends at primary school.
A
was
B
were

Slide 12 - Quiz

'was' or 'were':

The dog ... scared of the cat.
A
was
B
were

Slide 13 - Quiz

Either Joyce or Ellen ... here.
A
were
B
was

Slide 14 - Quiz

WAS or WERE?
"We ______ in the garden yesterday."
A
was
B
were

Slide 15 - Quiz

WAS or WERE?
"I ... at home the past months."
A
was
B
were

Slide 16 - Quiz

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
work (werken)
A
works
B
worked
C
workt

Slide 17 - Quiz

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
live (leven of wonen)
A
liveed
B
lived
C
lieved
D
lifed

Slide 18 - Quiz

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
drop (vallen, laten vallen)
A
droped
B
dropped
C
drops

Slide 19 - Quiz

onregelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
come (komen)
A
come
B
came
C
comed
D
comede

Slide 20 - Quiz

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
judge (oordelen)
A
judges
B
judgeed
C
judged

Slide 21 - Quiz

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
work (werken)
A
works
B
worked
C
workt
D
work

Slide 22 - Quiz

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
stop (stoppen)
A
stoped
B
stopped
C
stop
D
stooped

Slide 23 - Quiz

Hoe maak je de past simple ?
A
Regelmatig: WW-en Onregelmatig: 2de rij
B
Regelmatig: WW+s Onregelmatig: 3de rij
C
Regelmatig: ww+ed Onregelmatig: 2de rij
D
Regelmatig: WW+ing Onregelmatig: 3de rij

Slide 24 - Quiz

When do you use the past simple?
A
Als het nú gebeurt.
B
Als het gisteren gebeurde
C
Als het een feit is.
D
Als het regelmatig gebeurt.

Slide 25 - Quiz

Een regelmatige past simple .......
A
eindigt op -ed
B
heeft een eigen vorm
C
is gelijk aan de present simple
D
komt regelmatig voor

Slide 26 - Quiz

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Als iets altijd, nooit en regelmatig gebeurt.
B
Als iets nu gebeurt.
C
Als iets in het verleden gebeurde, en belangrijk wanneer.
D
Als iets in het verleden gebeurde, en niet belangrijk wanneer.

Slide 27 - Quiz

Past simple
Do the following 4 exercises on this link / 
klik op link om naar de website te gaan (4 oefeningen)
Past simple (regelmatige werkwoorden)

Past simple (regelmatige werkwoorden)


Slide 28 - Diapositive

en vorige keer 

Slide 29 - Diapositive