1. Ik kan de leesstrategie studerend lezen toepassen.
2. Ik kan verwijswoorden herkennen en vaststellen waar ze naar verwijzen.
3. Ik kan de tekstdoelen informeren, amuseren, overtuigen en activeren herkennen en koppelen aan tekstsoorten en tekstvormen.
4. Ik kan vaststellen voor welk leespubliek een tekst is geschreven.
5. Ik kan uitleggen wat een betogende tekst is en hoe die is opgebouwd.
6. Ik kan het uitleggend, redengevend en concluderend tekstverband en bijbehorende signaalwoorden herkennen.