Grammatica woordsoorten (die/wie/dat)

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Lesplanning

- 10 min. leren / lezen

- terugblik

- instructievideo lastige woordsoorten: die / dat / wie / wat / je / het

- quiz lastige woordsoorten

- huiswerk maken: alle opdrachten lastige woordsoorten

Terugblik

Benoem de goede woordsoort.

Wie hebben meer over voor geld, mannen of vrouwen? Mannen!

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Wat is een 'vaste tekststructuur'?

1. Logische opeenvolging van alinea's met vaste functies
2. Inleiding, middenstuk, slot
3. Standpunt, argumenten
4. Anekdote, uitleg, samenvatting

Hoeveel vaste tekststructuren zijn er?

1. 7
2. 5
3. 9
4. 8

Tekststructuur van een betoog:

1. voor- en nadelen
2. standpunt-argument
3. beschrijving
4. verklaring

wat is géén tekststructuur

1. aspectenstructuur
2. verleden-heden-toekomsstructuur
3. beoordelingsstructuur
4. verklaringsstructuur

paradox

litotes

eufemisme

understatement

hyperbool

Ik heb eeuwen op je gewacht gisteren.

Dat meisje ziet er OK uit.

Dat lijkt me niet onverstandig. 

Hij is even niet betrokken bij het arbeidsgebeuren  

Het grote constante in het leven is verandering

Wat is geen verwijswoord?

1. ze
2. deze
3. zeker
4. zij

Het, dit, dat zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:

1. de-woord enkelvoud
2. het-woord enkelvoud
3. woorden in het meervoud
4. een hele zin of een deel van een zin

Hij, die, deze, zijn
zijn verwijswoorden voor een...

1. mannelijk de-woord meervoud
2. vrouwelijk de-woord enkelvoud
3. mannelijk de-woord enkelvoud
4. onzijdig het-woord enkelvoud

Wat zijn verwijswoorden?

1. Een woord dat een schuldige aanwijst
2. Een groepje woorden.
3. Een woord dat verwijst naar een ander woord of stukje tekst.
4. Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken.

Een verwijswoord kan verwijzen naar:

1. één woord
2. een paar woorden
3. antwoord A, B en D zijn goed
4. een hele zin

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?

1. dat, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Lesdoel

- je leert over lastige te benoemen woordsoorten en kunt deze woordsoorten benoemen bij de opdrachten. 

Benoem de goede woordsoort.

Men zegt dat het methaangas dat koeien uitstoten, een milieuprobleem vormt.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Men zegt dat het methaangas dat koeien uitstoten, een milieuprobleem vormt.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wist je dat patat eten ongezond is? Het bevat de stof solanine en die is giftig.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wist je dat patat eten ongezond is? Het bevat de stof solanine en die is giftig.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Bij dat vuurwerk stonden veel Hagenaars die genoten van de show.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Bij dat vuurwerk stonden veel Hagenaars die genoten van de show.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wie denkt dat de wereld zonder mannen beter af is, heeft het mis. Dat is zeker.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wie denkt dat de wereld zonder mannen beter af is, heeft het mis. Dat is zeker.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wie denkt dat de wereld zonder mannen beter af is, heeft het mis. Dat is zeker.

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wie van jullie gaat er naar dat toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wie van jullie gaat er naar dat toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.

Benoem de goede woordsoort.

Wie van jullie gaat er naar dat toneelstuk, dat in de Stadsschouwburg speelt?

1. Aanw. vnw.
2. Betrk. vnw. (m.i.a.)
3. Vr. vnw.
4. Os. vgw.