vervolg grammatica + zinnen maken chapitre 3

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

zij kan (pouvoir)

1. elles pouvent
2. elles ont pu
3. elles pouvaient
4. elle peut

Op hoeveel manieren kun je een vraag stellen in het Frans?

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

?

Maak vraagzinnen. Zet het woord waarmee je begint op plek 1.

Plek 1

Plek 2

Plek 3

Plek 4

avons

un film

nous

regardé

?

Maak vraagzinnen. Zet het woord waarmee je begint op plek 1.

Plek 1

Plek 2

Plek 3

Plek 4

elle

mangé

au musée

a

Welke vraagzinnen zijn correct?

2 antwoorden zijn goed!

1. Est ce-que tu aimes les chats?
2. Est ce que tu aimes les chats?
3. Tu aimes les chats?
4. Est-ce que tu aimes les chats?

Welke vraagzinnen zijn correct?

2 antwoorden zijn goed!

1. Tu as un téléphone?
2. Est ce que tu as un téléphone?
3. Est-ce qu' tu as un téléphone?
4. Est-ce que tu as un téléphone?

Welke vraagzinnen zijn correct?

Meerdere antwoorden mogelijk!

1. Il a aimé le film?
2. A-t-il aimé le film?
3. Est-ce qu´il a aimé le film?
4. A-il aimé le film?

Welke vraagzinnen zijn goed?
Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.

1. Tu es malade?
2. Est-ce que tu es malade?
3. Tu es est-ce que malade?
4. Tu es malade est-ce que?

Vertaal de volgende zin:
Il était gentil et sévère.

Vertaal de volgende zin:
Je passais la nuit dans le gîte.

Vertaal de volgende zin:
Tu faisais certainement la cuisine.

Vertaal de volgende zin:
L´apprenti regardait le feuilleton télé.

Vertaal de volgende zin:
De zus had gelijk.

Vertaal de volgende zin:
Wij kozen een toegangskaartje online.

Vertaal de volgende zin:
Zij (mmv) waren verliefd.

Vertaal de volgende zin:
De koningin bood graag weerstand.