Taal herhalingsles 11-3-2022

Herhalingsles
Themawoorden
Persoonsvormen die eindigen op een t-klank schrijven
Aanhalingstekens
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles
Themawoorden
Persoonsvormen die eindigen op een t-klank schrijven
Aanhalingstekens

Slide 1 - Diapositive

Als jullie niet stil aan het werk gaan, dan kan ik over de rooie gaan.
Wat betekent over de rooie gaan?
A
Helemaal rood worden
B
Rood haar krijgen
C
Boos worden
D
Over de rode loper lopen

Slide 2 - Quiz

Hoe zat het ook alweer?
De persoonsvorm met t, d, dt of niks?
Wie weet het nog?

Slide 3 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer?
Je past de regel stam + t toe voor werkwoordsvormen in de 
hij-vorm in de tegenwoordige tijd. 
Hij ......... (bouwen)
stam = bouw
Het is de hij-vorm in tegenwoordige tijd
Dat betekent stam + t 
Hij bouwt

Slide 4 - Diapositive

Hoe zit het dan met branden
Hij ........ (branden)'
Wat is de stam?
Het is de hij-vorm in de tegenwoordige tijd
Dus dat betekent stam + t
Wat wordt het dan?

Slide 5 - Diapositive

Tijdens de les ........ (smurfen) mijn vriend Mark me
A
smurf
B
smurft
C
smurfd

Slide 6 - Quiz

Als de bel smurft, .......... (smurfen) ik meteen naar buiten
A
Smurft
B
smurf
C
smurfd
D
smurfen

Slide 7 - Quiz

Mark ......... (smurfen) al bij het fietsenrek
A
Smurfen
B
Smurfd
C
Smurf
D
Smurft

Slide 8 - Quiz

Ik ..... (worden) hier niet blij van, jij ......(smurfen) mij
A
wort, smurfen
B
wordt, smurft
C
word, smurft
D
wordt, smurfen

Slide 9 - Quiz

De themawoorden
De houding: de manier waarop je je gedraagt tegenover anderen
Onbewogen: zonder gevoel
Vertwijfeld: wanhopig
Met onbegrip:  het niet begrijpen, je kunt je niet inleven in de ander
Met begrip: het begrijpen, je kunt je inleven in de ander

Slide 10 - Diapositive

Nog wat themawoorden
Feilloos: zonder fouten
De blik: het kijken
Betrekkelijk: in vergelijking met iets anders. Bijvoorbeeld: ik vind rekenen betrekkelijk moeilijk
Alhoewel: geeft een tegenstelling aan; hoewel. Ik houd niet van snoep, alhoewel ik een lolly wel lekker vind.
Het houvast: iets waar je je aan vast kunt houden, waar je steun aan hebt

Slide 11 - Diapositive

Wat betekent: Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig?
A
Dat je een gehoorapparaat nodig hebt
B
Iemand hoeft maar een beetje te horen om te snappen wat er bedoeld word
C
Dat er achter je om over je gepraat wordt

Slide 12 - Quiz

Wat betekent: eerlijk duurt het langst?
A
Als je liegt wordt je gestraft
B
Als je niet eerlijk bent dan kun je heel ver komen in het leven
C
Eerlijk zijn levert uiteindelijk het meeste op

Slide 13 - Quiz

Mijn beste vriend valt keihard op zijn arm. Hij gilt het uit van de pijn. Ik reageer:
Onbewogen
Vertwijfeld
Met onbegrip
Met begrip

Slide 14 - Sondage

'Ik moet sporten' zegt je moeder, maken jullie zelf iets te eten klaar? Ik reageer:
Vertwijfeld
Met begrip
Met onbegrip
Onbewogen

Slide 15 - Sondage

Ik lees dat iemand zijn portemonnee is verloren. Ik reageer:
Met onbegrip
Met begrip
Vertwijfeld
Onbewogen

Slide 16 - Sondage

Een klasgenoot vertelt me dat ze wel eens snoepjes steelt uit de winkel. Ik reageer:
Vertwijfeld
Onbewogen
Met begrip
Met onbegrip

Slide 17 - Sondage

Aanhalingstekens
Wat zijn aanhalingstekens en wanneer gebruik je ze?
Aanhalingstekens zijn leestekens. 
Je gebruikt aanhalingstekens als je precies opschrijft wat iemand zegt. 
'Dat had je niet moeten doen!'

Slide 18 - Diapositive

Vaak staat er achter iets wat gezegd wordt, een kort zinnetje.
Je gebruikt aanhalingstekens tussen wat iemand zegt, en voor dat korte zinnetje komt dan een komma 
Tenzij er al een leesteken staat
Wat zijn leestekens ook alweer?

Slide 19 - Diapositive

Een aantal voorbeelden
'Dat heb je goed gedaan,' zei de juf
'Wie weet het antwoord?' vraagt de juf


Slide 20 - Diapositive

Zijn de aanhalingstekens goed gebruikt?
'Hallo mevrouw', zegt een man.
ja
nee

Slide 21 - Sondage

'Wat ben jij goed bezig zeg!', zegt de juf
Ja
Nee

Slide 22 - Sondage

Hoe heb jij dit ingevuld Mike?' vroeg hij
Ja
Nee

Slide 23 - Sondage

'Hey kom jij eens hier!' riep hij
Ja
Nee

Slide 24 - Sondage