Grammatica H1, 2, 3

Grammatica
Hoofdstuk 1, 2 en 3
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica
Hoofdstuk 1, 2 en 3

Slide 1 - Diapositive

Planning:
Deze week:
Uitleg H1, 2 en 3 + zelfstandig werken aan H1

Komende weken:
Korte herhaling H2 + zelfstandig werken
Korte herhaling H3 + zelfstandig werken

Slide 2 - Diapositive

Woordsoorten
Welke woordsoorten ken je al?

Slide 3 - Diapositive

Woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Werkwoord

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord
Woorden voor een mens, dier, ding of gevoel.

Bijvoorbeeld: Boek  (of meervoud: Boeken, verkleind: Boekje)

Ook een eigennaam is een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: Daan, Van den Hoven, Vught, Nederland.

Slide 5 - Diapositive

Lidwoord
de, het, een.

Het boek, een klas, de leerling

Slide 6 - Diapositive

Werkwoord
Zegt wat iets of iemand doet (of wat iets/iemand overkomt)

Elke zin heeft ten minste één werkwoord, maar soms meerdere.

Ik val, hij valt, wij vallen. Ik viel, hij viel, wij vielen. 
Ik ben gevallen.

Slide 7 - Diapositive

Werkwoord 
of 
Zelfstandig naamwoord?



Auto
Knutselen
Fietsen

Slide 8 - Diapositive

Onderwerp & Persoonsvorm
+ zinsdelen maken

Slide 9 - Diapositive

Zinsdelen
Sommige woorden in een zin horen bij elkaar. 
Dit noem je een zinsdeel.
Je vind de zinsdelen door te schuiven:
                                        De kat | zit | op de mat.
                                      
  Zit | de kat | op de mat?                             Op de mat | zit | de kat.

Slide 10 - Diapositive

Zinsdelen
Maak zinsdelen:

De jongen speelt Minecraft op zijn iPad.

Roxy Dekker heeft een nieuwe single.

Max Verstappen krijgt straf voor schelden.

Slide 11 - Diapositive

Persoonsvorm
In elke zin is altijd 1 werkwoord de persoonsvorm

je kunt de persoonsvorm op twee manier vinden:
- De vraagproef
- De tijdproef

Slide 12 - Diapositive

De vraagproef
Maak van de zin een vraag, met precies dezelfde woorden.
Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.

Ik | heb | mijn huiswerk | niet gemaakt.
Heb | ik | mijn | huiswerk | niet gemaakt?

Slide 13 - Diapositive

De tijdproef
Zet de zin in een andere tijd. 
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.

TT: Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt
VT: Ik had mijn huiswerk niet gemaakt

Slide 14 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?

Het meisje heeft gisteren een spannend boek gelezen.

Slide 15 - Diapositive

Onderwerp
Elke zin heeft ook een onderwerp
Deze hoort bij de persoonsvorm.

Maak altijd eerst zinsdelen, onderstreep dan de persoonsvorm, daarna kun je op twee manier het onderwerp vinden.

Slide 16 - Diapositive

Onderwerp vinden
Manier 1:
Vraag: wie of wat + persoonsvorm?

Gisteren | heeft | mijn zus | een broodje | gegeten

Wie + heeft ? Antwoord: Mijn zus.

Slide 17 - Diapositive

Onderwerp vinden
Manier 2:
Verander de persoonsvorm van enkelvoud/meervoud

Gisteren | heeft | mijn zus | een broodje | gegeten
Gisteren | hebben | mijn zussen | een broodje | gegeten

Onderwerp is: mijn zus

Slide 18 - Diapositive

1 keer oefenen:
Pieter Valley is de bekendste TikTokker van Nederland.

Slide 19 - Diapositive

Weektaak:
Grammatica hoofdstuk 1, blz. 28 t/m 31





Klaar? Ga door met Grammatica hoofdstuk 2, blz. 54 t/m 57
timer
10:00

Slide 20 - Diapositive


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit cola drinken bij de computer.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)

Slide 21 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Lidwoord (lw)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 22 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)

Slide 23 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)

Slide 24 - Quiz


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 26 - Question ouverte

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Een 
het
de
denkt
spinnen
pauze
geheugen
toetje
toetsen
getekend
dans

Slide 27 - Question de remorquage


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)

Slide 28 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Vanochtend heb ik één boterham gegeten.
A
Lidwoord
B
Geen lidwoord

Slide 29 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb gisteren drie hoofdstukken in mijn boek gelezen!
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)

Slide 30 - Quiz


Kies de juiste woordsoort.
Ik heb veel te veel gegeten.
A
Zelfstandig naamwoord(zn)
B
Werkwoord (ww)

Slide 31 - Quiz