Herhaling meewerkend voorwerp en zinsontleding

Wat is het WG?
1 / 28
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Wat is het WG?

Slide 1 - Question ouverte

Wat is het OW?

Slide 2 - Question ouverte

Wat is het LV?

Slide 3 - Question ouverte

Het meewerkend voorwerp
* het meewerkend voorwerp is altijd een mens, die of ding
* het meewerkend voorwerp kan één woord zijn, maar het kunnen ook meerdere woorden zijn.
* het meewerkend voorwerp staat niet altijd in een zin.
* je vindt het meewerkend voorwerp door aan wie  of  voor wie te vragen.

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Question ouverte

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het onderwerp?

Slide 7 - Question ouverte

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 8 - Question ouverte

Hij geeft de voetbal aan Hassan.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 9 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
Vader heeft voor zijn kinderen een auto gekocht.

Slide 10 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan Eva hebben wij een poppenhuis cadeau gegeven.

Slide 11 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft haar zoon een fiets gegeven.

Slide 12 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?
De vrolijke man wijst mij de weg.

Slide 13 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 14 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 15 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 16 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 17 - Question ouverte


Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 18 - Question ouverte

De wielrenner fietste 200 kilometer voor een goed doel.
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
Mijn moeder geeft de leraar een hand.

Slide 20 - Question ouverte

meewerkend voorwerp
Mijn broer mailde Eefje een leuke foto.

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?

De man biedt haar een stoel aan.
A
een stoel
B
biedt
C
haar
D
een stoel

Slide 22 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Tim koopt een lolly voor zijn klas.
A
zijn klas
B
voor zijn klas
C
Tim
D
een lolly

Slide 23 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Sarah leent een boek aan Thomas.
A
leent
B
aan Thomas
C
Sarah
D
een boek

Slide 24 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Lisa koopt limonade voor Eva
A
Lisa
B
koopt
C
limonade
D
voor Eva

Slide 25 - Quiz

Papa heeft de thermostaat op 18 graden ingesteld.


persoonsvorm
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp 
de thermostaat
heeft ingesteld
heeft
Papa

Slide 26 - Question de remorquage

Mijn moeder

bakt

een ei.
Lijdend voorwerp

Slide 27 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?

Sofia maakt een grote toren.

Slide 28 - Question ouverte