Noem een manier waarop je de persoonsvorm van een zin kunt vinden.
Slide 4 - Question ouverte
Wat is de pv in de zin: Hij heeft de rekening betaald.
A
de rekening
B
betaald
C
heeft
Slide 5 - Quiz
Wat is de pv in de zin: Het belooft een mooi feest te worden.
A
feest
B
worden
C
belooft
Slide 6 - Quiz
Wat is de pv in de zin: Lees die brief nog eens over, voordat je hem ondertekent.
Slide 7 - Question ouverte
Zoek de pv in de zin: Wij waren verbaasd dat hij in zo'n korte tijd had leren pianospelen.
Slide 8 - Question ouverte
Schrijf zoveel mogelijk voltooide deelwoorden op.
Slide 9 - Carte mentale
Wanneer eindigt een voltooid deelwoord op een 'd' en wanneer op een 't'?
Slide 10 - Diapositive
Als je het woord langer maakt, dan hoor je of er een 't' of 'd' achter moet.
Slide 11 - Diapositive
Wat doe je als je het niet kunt horen, omdat zowel een 't' als een 'd' goed klinkt?
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Let op! Soms lijkt een werkwoord op een voltooid deelwoord, maar dan is het de persoonsvorm.
Slide 14 - Diapositive
In welke zinnen is het rode woord een voltooid deelwoord?
Slide 15 - Diapositive
1. Ik heb een groene pen gebruikt. 2. Hij gebruikt altijd een groene pen. 3. Het gebeurt erg vaak. 4. Het is erg vaak gebeurd. 5. Hij heeft zijn auto verkocht. 6. Hij verkocht gisteren zijn auto.
Slide 16 - Diapositive
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 17 - Quiz
Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 18 - Quiz
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 19 - Quiz
Kies het juiste werkwoord:
"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant
Slide 20 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 21 - Quiz
Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte
Slide 22 - Quiz
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt
Slide 23 - Quiz
Ik (vermoeden) dat jij dat ook niet echt grappig (vinden).
A
vermoet, vind
B
vermoedt, vindt
C
vermoed, vindt
D
vermoed, vind
Slide 24 - Quiz
Schrijf drie dingen op die je deze les geleerd hebt. Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.