2TH hoofdletters, leestekens 2F

Cursus 7,  Spelling par.2 
Leestekens 

1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBO

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Cursus 7,  Spelling par.2 
Leestekens 

Slide 1 - Diapositive

Leestekens
Doel: 
  • je kent de regels voor leestekens 
  • je weet waarom leestekens gebruikt worden.

Slide 2 - Diapositive

Welke leestekens ken je?



Slide 3 - Question ouverte

Wat is het doel van leestekens?


Slide 4 - Question ouverte

Leerdoel

Leestekens

  • Ik kan de regels voor punt, komma en aanhalingstekens correct toepassen in een tekst.



 

Slide 5 - Diapositive

Uitleg leestekens - punt

Punt: achter elke zin


Ik laat de hond uit.


Let op: Een zin bestaat uit een mededeling. 

                Een zin met een lange mededeling of twee  

                mededelingen krijgt een komma.


Slide 6 - Diapositive

Uitleg leestekens - komma (1)
  • Tussen 2 gezegden

        Als jij de hond uitlaat, bak ik alvast de pannenkoeken.


  • In een opsomming
       Bij de bakker koop ik brood, krentenbollen, croissantjes en 
      koekjes.










Slide 7 - Diapositive

Uitleg leestekens - komma (2)
  •  Voor een voeg-/signaalwoord     
      Dat vind ik een goed idee, want dan zijn we op tijd klaar.

  • In een lange zin/mededeling

       Het is een belangrijk, dat er in de bodem voldoende voedingstoffen aanwezig zijn.















Slide 8 - Diapositive

Uitleg leestekens - komma (3)
Uitzondering
Je schrijf géén komma bij het woord 'en' .

Eerst ga ik die schoolopdracht nog afmaken en daarna lekker weekend houden.  


Slide 9 - Diapositive

1. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had verslapen
B
Vanmorgen, was ik te laat doordat ik mij had verslapen
C
Vanmorgen was ik te laat, doordat ik mij had verslapen.
D
Vanmorgen was ik te laat doordat ik mij had, verslapen.

Slide 10 - Quiz

2. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Terwijl ik de werkplaats opruim, zet mijn collega de tractoren binnen.
B
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen
C
Terwijl, ik de werkplaats opruim zet mijn collega de tractoren binnen.
D
Terwijl ik de werkplaats opruim zet mijn collega, de tractoren binnen

Slide 11 - Quiz

4. In welke zin staan de leestekens goed?
A
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat hij ziek is
B
De les van meneer Jansen vervalt vandaag omdat, hij ziek is.
C
De les van meneer Jansen vervalt, vandaag omdat hij ziek is.
D
De les van meneer Jansen vervalt vandaag, omdat hij ziek is

Slide 12 - Quiz

5. In welke zin staan de leestekens goed?
A
Ik wens je een goede reis en veel plezier op de camping in Frankrijk.
B
Ik wens je een goede reis en veel plezier,op de camping in Frankrijk
C
Ik wens je een goede reis, en veel plezier op de camping in Frankrijk.
D
Ik wens je een goede reis en, veel plezier op de camping in Frankrijk

Slide 13 - Quiz

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht
B
In de supermarkt heb ik chips fanta cola en chocolade gekocht.
C
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht
D
In de supermarkt heb ik chips, fanta, cola en chocolade gekocht.

Slide 14 - Quiz

6. In welke zin staan de leestekens goed?
A
John Deere en Fendt zijn mijn favoriete trekkers
B
John Deere en Fendt zijn mijn favoriete trekkers.
C
John Deere, en Fendt zijn mijn favoriete trekkers
D
John Deere, en Fendt zijn mijn favoriete trekkers.

Slide 15 - Quiz

Uitleg leestekens - aanhalingstekens
  • Als je citeert (woord of zin letterlijk overnemen uit tekst).

       "Ik accepteer en respecteer de ander zoals hij/zij  is."                          = geciteerd uit de Schoolgids

  • In de directe rede, opschrijven wat iemand precies zo heeft gezegd

       Nienke zei:  " Ik zie je vanmiddag om 15.00 uur bij de          

        bushalte."

Slide 16 - Diapositive

1. Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school."
C
Sanne zegt: "Mijn fiets staat nog op school"
D
Sanne zegt "Mijn fiets staat nog op school."

Slide 17 - Quiz

2. Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"

Slide 18 - Quiz

Directe rede = letterlijk opschrijven wat iemand zegt - 
                            -gebruik aanhalingtekens

Indirecte rede= je geeft iemands woorden niet letterlijk weer
                             - geen aanhalingstekens
Ruben vroeg wie er meeging naar de Mac.

Slide 19 - Diapositive

Cursus 7 paragraaf 2
Leer de regels voor komma, dubbele punt en aanhalingstekens
Maak:  Cursus 7 paragraaf 1 Online
Cursus 7 paragraaf 2
Cursus 7 paragraaf 3 (HA)
Cursus 5 Herhaling par. 1 (TH) par. 2 (HA)

Slide 20 - Diapositive