Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Toets voeding en vertering
Slide 1 - Diapositive
Je lichaam heeft bouwstoffen nodig. Wat zijn de bouwstoffen?
A
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, vitamines en mineralen
B
Eiwitten, koolhydraten, vezels, mineralen en vitamines
C
Eiwitten, zetmeel, koolhydraten, suikers en vitamines
D
Eiwitten, zetmeel, vezels, vetten, vitamines en mineralen
Slide 2 - Quiz
De grondstofwisseling is de hoeveelheid energie welke het lichaam in volledige rust gebruikt. Welke uitspraken zijn waar?
A
In de winter is de grondstofwisseling hoger.
B
In de zomer is de grondstofwisseling hoger.
C
Iemand met veel spiermassa heeft een hogere grondstofwisseling.
D
Iemand met weinig spiermassa heeft een hogere grondstofwisseling.
Slide 3 - Quiz
Enzymeigenschappen Welke uitspraak over enzymen is juist?
A
Je kunt een enzym 1x gebruiken
B
Onder het minimum gaat het enzym kapot.
C
Enzymen zijn koolhydraten
D
Enzymen zijn specifiek
Slide 4 - Quiz
Welke voedingsstoffen zijn brandstoffen?
A
Koolhydraten
B
Koolhydraten en vetten
C
Vetten en eiwitten
D
Koolhydraten, vetten en eiwitten
Slide 5 - Quiz
Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel zo snel mogelijk verteren
D
Omstandigheden verbeteren voor schimmels en bacteriën
Slide 6 - Quiz
Wat is GEEN koolhydraat?
A
Zetmeel
B
Glucose
C
Vezels (cellulose)
D
Kalk
Slide 7 - Quiz
In onze voeding zitten voedingsstoffen. Sommige voedingsstoffen leveren energie, andere voedingsstoffen leveren geen energie. Welk van de volgende rijtjes voedingsstoffen bevatten uitsluitend energieleverende voedingsstoffen?
A
Alcohol, koolhydraten en vitamines
B
Koolhydraten, vetten en eiwitten
C
Eiwitten, koolhydraten en mineralen
D
Mineralen, vetten en water
Slide 8 - Quiz
Als je te veel energierijke stoffen binnenkrijgt, leidt het tot........
A
Ondergewicht
B
Honger
C
Vermoeidheid
D
Overgewicht
Slide 9 - Quiz
Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit af.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af.
D
Bij R is de enzymactiviteit het hoogst.
Slide 10 - Quiz
Wat is grondstofwisseling?
A
De stofwisseling van een lichaam in beweging
B
De stofwisseling van een lichaam in rust
C
De stofwisseling van een lichaam bij sport
D
De stofwisseling bij een dood lichaam
Slide 11 - Quiz
Dit hoort er NIET in de schijf van vijf
A
Appels
B
Ongezouten noten
C
Aardappelen
D
Gezouten nootjes
Slide 12 - Quiz
Koolhydraten zijn
A
Bouwstoffen
B
Zowel bouw- , reserve en brandstoffen
C
Beschermende en reserve stoffen
D
Brandstoffen en reserve stoffen
Slide 13 - Quiz
Wat is de functie van de schijf van vijf?
A
Het helpt je niet dik te worden
B
Het geeft aan hoe je gezond leeft
C
Het helpt je om gezond en gevarieerd te eten
D
Het maakt menu's om gezond te eten
Slide 14 - Quiz
Onverzadigde vetten zijn goede vetten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Jan heeft een vreetbui en na het eten braakt hij. Bij welke eetstoornis past dit kenmerk?
A
Anorexia
B
Boulimia
C
Eetbuistoornis
D
Anorexia en eetbuistoornis
Slide 16 - Quiz
Een dier heeft plooikiezen. Dit dier is een:
A
Planteneter
B
Alleseter
C
Vleeseter
Slide 17 - Quiz
Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
Indicatoren
B
Stoffen die processen vertragen
C
Stoffen die processen versnellen
D
Stofjes die het beste werken bij 37 graden
Slide 18 - Quiz
1. Vanuit de dikke darm worden water en voedingsvezel aan het bloed toegevoegd 2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het lichaam via de anus (een kringspier die de endeldarm afsluit)
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Alleen 1 is waar
D
Alleen 2 is waar
Slide 19 - Quiz
Wat zijn de functies van het verteringsstelsel?
A
Afbreken voeding
B
Verbranden van vet
C
Voedingsstoffen opnemen
D
Versterken van het lichaam
Slide 20 - Quiz
Waarom hebben planteneters een langer darmkanaal?
A
Plantaardige cellen hebben celkernen
B
Plantaardige cellen hebben celwanden
C
Plantaardige cellen bevatten meer voedingsstoffen
D
Plantaardige cellen hebben bladgroen
Slide 21 - Quiz
Welk van de genummerde buizen is een afvoerbuis voor een stof die bij de vertering vetten emulgeert?
A
Buis 1
B
Buis 2
C
Buis 3
D
Buis 4
Slide 22 - Quiz
Is dier A een planteneter of vleeseter? Heeft die een lang of kort darmkanaal?
A
Planteneter met een kort darmkanaal
B
Planteneter met een lang darmkanaal
C
Vleeseter met een kort darmkanaal
D
Vleeseter met een lang darmkanaal
Slide 23 - Quiz
Waar in het verteringsstelsel worden enzymen voor de vertering gemaakt ?
A
Lever
B
Maag
C
Slokdarm
D
twaalfvingerige darm
Slide 24 - Quiz
Van welk type eter zijn de kiezen op de afbeelding?
A
Herbivoor
B
Omnivoor
C
Carnivoor
Slide 25 - Quiz
Wat is de functie van tandglazuur?
A
Het afbijten van voedsel
B
Het vastzetten van de tand in de kaak
C
Het tandbeen beschermen tegen zuren
D
Het aantonen van tandplak
Slide 26 - Quiz
Dit gebit is van een ?
A
Herbivoor
B
Carnivoor
C
Omnivoor
D
Ivoor
Slide 27 - Quiz
Drie vloeistoffen die een rol spelen bij de vertering zijn gal, darmsap en alvleessap. Welke vloeistof emulgeert vetten? En welke vloeistof verteert vetten?
A
Alvleessap emulgeert vetten, darmsap en gal verteren vetten
Waarvoor dienen de peristaltische bewegingen in het verteringsstelsel?
A
Voortduwen voedsel door verteringsstelsel
B
Doorslikken van het voedsel
C
Samenknijpen van het voedsel in de maag
Slide 29 - Quiz
Welke functie heeft de maagportier?
A
De maag volledig afsluiten voor de twaalfvingerige darm
B
Kleine hoeveelheden maaginhoud doorlaten naar de twaalfvingerige darm
C
Kleine hoeveelheden maaginhoud tegenhouden nar de twaalfvingerige darm
Slide 30 - Quiz
Spijsverteringsklieren die zowel koolhydraten als ook eiwitten kunnen verteren zijn:
A
De speekselklieren, de maagsapklieren en de alvleesklier
B
De alvleesklier en de darmsapklieren
C
De speekselklieren, de alvleesklier en de darmsapklieren
D
De maagsapklieren, de lever, en de darmsapklieren
Slide 31 - Quiz
Waar worden geen verteringssappen aan de voedselbrij toegevoegd?
A
Maag
B
Twaalfvingerige darm
C
Dunne darm
D
Dikke darm
Slide 32 - Quiz
De darmvlokken:
A
Bevatten veel bloed en lymfevaten
B
Zorgen voor opname van voedingsstoffen
C
Vergroten het darmoppervlakte
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 33 - Quiz
Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren zoals: darmsapklier; lever; maagsapklier; en speekselklier. In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?
A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.
Speekselklier – maagsapklier – lever – darmsapklier.
Slide 34 - Quiz
De vertering van vetten start in je ............
A
Mond
B
Maag
C
Slokdarm
D
Twaalfvingerige darm
Slide 35 - Quiz
Dit gebit is van een ?
A
Herbivoor
B
Carnivoor
C
Omnivoor
D
Ivoor
Slide 36 - Quiz
Welke 2 voedingsstoffen worden afgebroken door enzymen in het darmsap?
A
Koolhydraten en eiwitten
B
Koolhydraten en vetten
C
Vetten en eiwitten
D
Zetmeel en vetten
Slide 37 - Quiz
Bij welk nummer komen darmvlokken en darmplooien voor?
A
2
B
9
C
13
D
7
Slide 38 - Quiz
Hoe heet onderdeel nummer 3?
A
Maag
B
Alvleesklier
C
Dunne darm
D
Dikke darm
Slide 39 - Quiz
Hoe heet onderdeel 8?
A
Dikke darm
B
12-vingerige darm
C
Galblaas
D
Dunne darm
Slide 40 - Quiz
Donny zegt: De galblaas is een verteringsklier. Ben zegt: Gal verteert vetten. Wie heeft gelijk?
A
Donny
B
Ben
C
Allebei
D
Geen van beiden
Slide 41 - Quiz
De alvleesklier wordt aangegeven met letter ...?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 42 - Quiz
Veel koolsoorten bevatten vezels. Koolhydraten in die vezels worden door menselijke enzymen in het verteringskanaal niet verteerd. Bacteriën in het verteringskanaal breken deze onverteerbare koolhydraten wel af.
In welk deel van het verteringskanaal komen veel bacteriën voor die onverteerbare resten afbreken?
A
12-vingerige darm
B
Dunne darm
C
Dikke darm
D
Endeldarm
Slide 43 - Quiz
Een van de gevolgen van levercirrose is dat er minder gal vanuit de lever via de galbuis naar het verteringskanaal wordt afgevoerd. Hierdoor worden vetten uit het voedsel minder goed door verteringsenzymen afgebroken.
In welk deel van het verteringskanaal komt de galbuis uit?
A
Endeldarm
B
Maag
C
Mond
D
12-vingerige darm
Slide 44 - Quiz
Een schapenmaag bestaat uit vier delen. In welk deel van een schapenmaag bevinden zich verteringsklieren?
A
Pens
B
Lebmaag
C
Boekmaag
D
Netmaag
Slide 45 - Quiz
In de spieren is een voorraad brandstof opgeslagen, die bij inspanning kan worden gebruikt.
In welke vorm is brandstof in spieren opgeslagen?
A
Glucose
B
Glycogeen
C
Vet
D
Zetmeel
Slide 46 - Quiz
Wat is de functie van dit orgaan in de spijsvertering?
A
Gal verwijderen
B
Gal maken
C
Gal opslaan
D
Gal verteren
Slide 47 - Quiz
Welke darm heeft geen functie in je lichaam?
A
Dikke darm
B
Dunne darm
C
Blinde darm
D
Slokdarm
Slide 48 - Quiz
Darmvlokken spelen een rol bij de opname van het grootste deel van de verteerde voedingsstoffen. In welk deel van het verteringsstelsel bevinden zich darmvlokken?
A
In de slokdarm
B
In de maag
C
In de dunne darm
D
In de dikke darm
Slide 49 - Quiz
De alvleesklier maakt alvleessap aan. In alvleessap zitten enzymen, die kunnen verschillende voedingsstoffen verteren. Welke voedingsstoffen kan alvleessap verteren?