Oefentoets thema 12 - Voeding en vertering

Toets voeding en vertering 
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Toets voeding en vertering 

Slide 1 - Diapositive

Je lichaam heeft bouwstoffen nodig. Wat zijn de bouwstoffen?
A
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, vitamines en mineralen
B
Eiwitten, koolhydraten, vezels, mineralen en vitamines
C
Eiwitten, zetmeel, koolhydraten, suikers en vitamines
D
Eiwitten, zetmeel, vezels, vetten, vitamines en mineralen

Slide 2 - Quiz

De grondstofwisseling is de hoeveelheid energie welke het lichaam in volledige rust gebruikt.
Welke uitspraken zijn waar?
A
In de winter is de grondstofwisseling hoger.
B
In de zomer is de grondstofwisseling hoger.
C
Iemand met veel spiermassa heeft een hogere grondstofwisseling.
D
Iemand met weinig spiermassa heeft een hogere grondstofwisseling.

Slide 3 - Quiz


Enzymeigenschappen
Welke uitspraak over enzymen is juist?

A
Je kunt een enzym 1x gebruiken
B
Onder het minimum gaat het enzym kapot.
C
Enzymen zijn koolhydraten
D
Enzymen zijn specifiek

Slide 4 - Quiz

Welke voedingsstoffen zijn brandstoffen?
A
Koolhydraten
B
Koolhydraten en vetten
C
Vetten en eiwitten
D
Koolhydraten, vetten en eiwitten

Slide 5 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel zo snel mogelijk verteren
D
Omstandigheden verbeteren voor schimmels en bacteriën

Slide 6 - Quiz

Wat is GEEN koolhydraat?
A
Zetmeel
B
Glucose
C
Vezels (cellulose)
D
Kalk

Slide 7 - Quiz

In onze voeding zitten voedingsstoffen. Sommige voedingsstoffen leveren energie, andere voedingsstoffen leveren geen energie. Welk van de volgende rijtjes voedingsstoffen bevatten uitsluitend energieleverende voedingsstoffen?
A
Alcohol, koolhydraten en vitamines
B
Koolhydraten, vetten en eiwitten
C
Eiwitten, koolhydraten en mineralen
D
Mineralen, vetten en water

Slide 8 - Quiz

Als je te veel energierijke stoffen binnenkrijgt, leidt het tot........
A
Ondergewicht
B
Honger
C
Vermoeidheid
D
Overgewicht

Slide 9 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymactiviteit gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit af.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af.
D
Bij R is de enzymactiviteit het hoogst.

Slide 10 - Quiz

Wat is grondstofwisseling?
A
De stofwisseling van een lichaam in beweging
B
De stofwisseling van een lichaam in rust
C
De stofwisseling van een lichaam bij sport
D
De stofwisseling bij een dood lichaam

Slide 11 - Quiz

Dit hoort er NIET in de schijf van vijf
A
Appels
B
Ongezouten noten
C
Aardappelen
D
Gezouten nootjes

Slide 12 - Quiz

Koolhydraten zijn
A
Bouwstoffen
B
Zowel bouw- , reserve en brandstoffen
C
Beschermende en reserve stoffen
D
Brandstoffen en reserve stoffen

Slide 13 - Quiz

Wat is de functie van de schijf van vijf?
A
Het helpt je niet dik te worden
B
Het geeft aan hoe je gezond leeft
C
Het helpt je om gezond en gevarieerd te eten
D
Het maakt menu's om gezond te eten

Slide 14 - Quiz

Onverzadigde vetten zijn goede vetten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Jan heeft een vreetbui en na het eten braakt hij.
Bij welke eetstoornis past dit kenmerk?
A
Anorexia
B
Boulimia
C
Eetbuistoornis
D
Anorexia en eetbuistoornis

Slide 16 - Quiz

Een dier heeft plooikiezen. Dit dier is een:
A
Planteneter
B
Alleseter
C
Vleeseter

Slide 17 - Quiz

Verteringssappen bevatten enzymen. Wat zijn enzymen?
A
Indicatoren
B
Stoffen die processen vertragen
C
Stoffen die processen versnellen
D
Stofjes die het beste werken bij 37 graden

Slide 18 - Quiz

1. Vanuit de dikke darm worden water en
voedingsvezel aan het bloed toegevoegd
2.De niet-verteerde voedselresten verlaten het
lichaam via de anus (een kringspier die de endeldarm afsluit)
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Alleen 1 is waar
D
Alleen 2 is waar

Slide 19 - Quiz

Wat zijn de functies van het verteringsstelsel?
A
Afbreken voeding
B
Verbranden van vet
C
Voedingsstoffen opnemen
D
Versterken van het lichaam

Slide 20 - Quiz

Waarom hebben planteneters een langer darmkanaal?
A
Plantaardige cellen hebben celkernen
B
Plantaardige cellen hebben celwanden
C
Plantaardige cellen bevatten meer voedingsstoffen
D
Plantaardige cellen hebben bladgroen

Slide 21 - Quiz

Welk van de genummerde buizen is een afvoerbuis voor een stof die bij de vertering vetten emulgeert?
A
Buis 1
B
Buis 2
C
Buis 3
D
Buis 4

Slide 22 - Quiz

Is dier A een planteneter of vleeseter? Heeft die een lang of kort darmkanaal?
A
Planteneter met een kort darmkanaal
B
Planteneter met een lang darmkanaal
C
Vleeseter met een kort darmkanaal
D
Vleeseter met een lang darmkanaal

Slide 23 - Quiz

Waar in het verteringsstelsel worden enzymen voor de vertering gemaakt ?
A
Lever
B
Maag
C
Slokdarm
D
twaalfvingerige darm

Slide 24 - Quiz

Van welk type eter zijn de kiezen op de afbeelding?
A
Herbivoor
B
Omnivoor
C
Carnivoor

Slide 25 - Quiz

Wat is de functie van tandglazuur?
A
Het afbijten van voedsel
B
Het vastzetten van de tand in de kaak
C
Het tandbeen beschermen tegen zuren
D
Het aantonen van tandplak

Slide 26 - Quiz

Dit gebit is van een ?
A
Herbivoor
B
Carnivoor
C
Omnivoor
D
Ivoor

Slide 27 - Quiz

Drie vloeistoffen die een rol spelen bij de vertering zijn gal, darmsap en alvleessap.
Welke vloeistof emulgeert vetten? En welke vloeistof verteert vetten?
A
Alvleessap emulgeert vetten, darmsap en gal verteren vetten
B
Gal emulgeert vetten, darmsap verteert vetten
C
Gal emulgeert vetten, alvleessap verteert vetten
D
Darmsap emulgeert vetten, alvleessap verteert vetten

Slide 28 - Quiz


Waarvoor dienen de peristaltische bewegingen in het verteringsstelsel?
A
Voortduwen voedsel door verteringsstelsel
B
Doorslikken van het voedsel
C
Samenknijpen van het voedsel in de maag

Slide 29 - Quiz

Welke functie heeft de maagportier?
A
De maag volledig afsluiten voor de twaalfvingerige darm
B
Kleine hoeveelheden maaginhoud doorlaten naar de twaalfvingerige darm
C
Kleine hoeveelheden maaginhoud tegenhouden nar de twaalfvingerige darm

Slide 30 - Quiz

Spijsverteringsklieren die zowel koolhydraten als ook eiwitten kunnen verteren zijn:
A
De speekselklieren, de maagsapklieren en de alvleesklier
B
De alvleesklier en de darmsapklieren
C
De speekselklieren, de alvleesklier en de darmsapklieren
D
De maagsapklieren, de lever, en de darmsapklieren

Slide 31 - Quiz

Waar worden geen verteringssappen aan de voedselbrij toegevoegd?

A
Maag
B
Twaalfvingerige darm
C
Dunne darm
D
Dikke darm

Slide 32 - Quiz

De darmvlokken:
A
Bevatten veel bloed en lymfevaten
B
Zorgen voor opname van voedingsstoffen
C
Vergroten het darmoppervlakte
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 33 - Quiz

Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren zoals:
darmsapklier; lever; maagsapklier; en speekselklier.
In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?

A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.
C
Speekselklier – darmsapklier – maagsapklier – lever.
D
Speekselklier – maagsapklier – lever – darmsapklier.

Slide 34 - Quiz

De vertering van vetten start in je ............
A
Mond
B
Maag
C
Slokdarm
D
Twaalfvingerige darm

Slide 35 - Quiz

Dit gebit is van een ?
A
Herbivoor
B
Carnivoor
C
Omnivoor
D
Ivoor

Slide 36 - Quiz

Welke 2 voedingsstoffen worden afgebroken door enzymen in het darmsap?
A
Koolhydraten en eiwitten
B
Koolhydraten en vetten
C
Vetten en eiwitten
D
Zetmeel en vetten

Slide 37 - Quiz

Bij welk nummer komen darmvlokken en darmplooien voor?
A
2
B
9
C
13
D
7

Slide 38 - Quiz

Hoe heet onderdeel nummer 3?
A
Maag
B
Alvleesklier
C
Dunne darm
D
Dikke darm

Slide 39 - Quiz

Hoe heet onderdeel 8?
A
Dikke darm
B
12-vingerige darm
C
Galblaas
D
Dunne darm

Slide 40 - Quiz

Donny zegt: De galblaas is een verteringsklier.
Ben zegt: Gal verteert vetten.
Wie heeft gelijk?
A
Donny
B
Ben
C
Allebei
D
Geen van beiden

Slide 41 - Quiz

De alvleesklier wordt aangegeven met letter ...?
A
P
B
Q
C
R
D
S

Slide 42 - Quiz

Veel koolsoorten bevatten vezels. Koolhydraten in die vezels worden door menselijke enzymen in het verteringskanaal niet verteerd. Bacteriën in het verteringskanaal breken deze onverteerbare koolhydraten wel af.

In welk deel van het verteringskanaal komen veel bacteriën voor die onverteerbare resten afbreken?

A
12-vingerige darm
B
Dunne darm
C
Dikke darm
D
Endeldarm

Slide 43 - Quiz

Een van de gevolgen van levercirrose is dat er minder gal vanuit de lever via de galbuis naar het verteringskanaal wordt afgevoerd. Hierdoor worden vetten uit het voedsel minder goed door verteringsenzymen afgebroken.

In welk deel van het verteringskanaal komt de galbuis uit?

A
Endeldarm
B
Maag
C
Mond
D
12-vingerige darm

Slide 44 - Quiz

Een schapenmaag bestaat uit vier delen.
In welk deel van een schapenmaag bevinden zich verteringsklieren?

A
Pens
B
Lebmaag
C
Boekmaag
D
Netmaag

Slide 45 - Quiz

In de spieren is een voorraad brandstof opgeslagen, die bij inspanning kan worden gebruikt.

In welke vorm is brandstof in spieren opgeslagen?
A
Glucose
B
Glycogeen
C
Vet
D
Zetmeel

Slide 46 - Quiz

Wat is de functie van dit orgaan in de spijsvertering?
A
Gal verwijderen
B
Gal maken
C
Gal opslaan
D
Gal verteren

Slide 47 - Quiz

Welke darm heeft geen functie in je lichaam?
A
Dikke darm
B
Dunne darm
C
Blinde darm
D
Slokdarm

Slide 48 - Quiz

Darmvlokken spelen een rol bij de opname van het grootste deel van de verteerde voedingsstoffen.
In welk deel van het verteringsstelsel bevinden zich darmvlokken?
A
In de slokdarm
B
In de maag
C
In de dunne darm
D
In de dikke darm

Slide 49 - Quiz

De alvleesklier maakt alvleessap aan. In alvleessap zitten enzymen, die kunnen verschillende voedingsstoffen verteren. Welke voedingsstoffen kan alvleessap verteren?
A
eiwitten
B
eiwitten en koolhydraten
C
eitwitten, koolhydraten en vetten
D
eiwitten en vetten

Slide 50 - Quiz