Ma vie au collège - bezittelijk voornaamwoord

Ma vie au collège - bezittelijk voornaamwoord
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Ma vie au collège - bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
C'est mon billet!
Ce n'est pas ton billet!

Slide 2 - Diapositive

In welke zin staat een bezittelijk voornaamwoord?
A
Ik heb een grote hond.
B
Ik heet Jan.
C
Dat zijn mijn ouders.
D
Heb jij een nieuwe fiets?

Slide 3 - Quiz

Wat is het bezittelijk
voornaamwoord op
het plaatje?

Slide 4 - Question ouverte

Bezittelijk voornaamwoord
JOUW hond
JULLIE huis
ONZE vrienden
HAAR auto
etc.

Slide 5 - Diapositive

En in het Frans?
"Mijn" heeft 3 betekenissen:



voor mannelijke woorden (le)
voor vrouwelijke woorden (la)
voor meervoudswoorden (les)
MON
MA
MES
le stylo
la maison
les parents
C'est mon stylo.
C'est ma maison.
Ce sont mes parents.

Slide 6 - Diapositive

Vertaal "Het is MIJN rugtas."

C'est ___ sac à dos.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 7 - Quiz

Vertaal: "Dat zijn MIJN boeken."

Ce sont ___ livres.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 8 - Quiz

Vertaal: "Sophie is MIJN zus."

Sophie est ___ soeur.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 9 - Quiz

Andere vormen....

Slide 10 - Diapositive

En de andere personen?
Julian is jouw broer


Slide 11 - Diapositive

Jullie vader is aardig.

____ père est sympa.
A
votre
B
notre
C
vos
D
nos

Slide 12 - Quiz

Hun vrienden zijn Frans.

____ amis sont français.
A
nos
B
leur
C
leurs
D
notre

Slide 13 - Quiz

(Haar)___ père travaille comme prof.
A
Son
B
Sa
C
S'
D
Ses

Slide 14 - Quiz

C'est (zijn) ___ tante.
A
son
B
sa
C
ses
D
ta

Slide 15 - Quiz

c'est (onze) .............. hond
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre

Slide 16 - Quiz

c'est (hun)________ ami
A
leurs
B
sleur
C
leur
D
luer

Slide 17 - Quiz

voilà (uw)................vêtements
A
vos
B
voi
C
votre
D
wu

Slide 18 - Quiz

Mijn vriendin spreekt Engels.

___ copine parle anglais.

Slide 19 - Question ouverte

Haar oma is oud.

___ grand-mère est vieille.

Slide 20 - Question ouverte

Uw huis is duur.

____ maison est chère.

Slide 21 - Question ouverte

Ik kan het bezittelijk voornaamwoord in het Frans toepassen.
Ja
Nee
Een beetje

Slide 22 - Sondage

Au  revoir

Slide 23 - Diapositive