Sommige woorden en uitdrukkingen lijken op elkaar.
In sommige talen of dialecten binnen Nederland gelden andere regels of worden andere woorden gebruikt.
Twijfel je? Dat is waarschijnlijk niet voor niets. Gebruik bij twijfel een woordenboek.
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2
Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Twijfelwoorden
Sommige woorden en uitdrukkingen lijken op elkaar.
In sommige talen of dialecten binnen Nederland gelden andere regels of worden andere woorden gebruikt.
Twijfel je? Dat is waarschijnlijk niet voor niets. Gebruik bij twijfel een woordenboek.
Slide 1 - Diapositive
Instructie
De verschillen tussen twijfelwoorden. Probeer een korte omschrijving te geven, zoals wanneer je welke gebruikt.
Slide 2 - Diapositive
Wat is het verschil tussen me & mijn, jou & jouw
Slide 3 - Question ouverte
Me/mijn, jou/jouw
Me en jou zijn géén bezittelijk voornaamwoorden
Daar staat me mijn fiets.
Daar staat jou jouw fiets
Die fiets is van jouw jou volgens mij.
Kun je me mijn fiets even aangeven?
Slide 4 - Diapositive
Wat is het verschil tussen als en dan?
Slide 5 - Question ouverte
Als of dan
Gebruik dan bij een vergrotende trap, als bij een vergelijking.
Mijn broer is drie centimeter groter dan ik.
Deze laptop is wel drie keer zo snel als mijn oude.
Ik kan altijd nog beter voetballen dan jij.
Tip: staat er zo bij of kun je het vervangen voor zoals? Dan is het als!
Slide 6 - Diapositive
Wat is het verschil tussen grootte en grote?
Slide 7 - Question ouverte
Grootte of grote?
Grootte is een zelfstandig naamwoord, grote een bijvoeglijk naamwoord.
De grootte van dit huis bevalt me wel.
Ik woon in dat grote huis daar.
Slide 8 - Diapositive
Wat is het verschil tussen kunnen en kennen?
Slide 9 - Question ouverte
Kunnen of kennen
Ik kan Frans. (de taal)
Ik ken Frans. (de persoon)
Slide 10 - Diapositive
Wat is het verschil tussen liggen en leggen?
Slide 11 - Question ouverte
Liggen of leggen?
Liggen heeft te maken met stilstand (rust)
Mijn vader ligt op de bank.
Bij leggen doe je iets (actief)
Leg daar je jas maar even neer.
Slide 12 - Diapositive
Wat is het verschil tussen wil en wilt?
Slide 13 - Question ouverte
Wil of wilt?
Wilt bij je/jij in zakelijke teksten:
Kies hier de studie die jij wilt.
Wil bij informele teksten en spreektaal
Ik weet niet of jij nog naar dat feestje wil?
Slide 14 - Diapositive
'Een aantal hebben' is altijd fout.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Een aantal hebben ...
Het aantal telefonische klachten is nogal toegenomen.
Een groot aantal studenten heeft een voldoende.
Er kwamen een aantal bezorgde telefoontjes binnen.
In combinatie met ‘het’ of een bijvoeglijk naamwoord: -> enkelvoud. Kijk bij ‘een’ naar de rest van de zin. Gaat het om ‘enkele’ of ‘meerdere’? -> meervoud.