Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 10 min
Éléments de cette leçon
Aan het werk als assistent
Slide 1 - Diapositive
Welke weg leggen goederen af naar een klant?
A
Detailhandel -> fabriek -> groothandel -> klant
B
Fabriek -> detailhandel - > groothandel -> klant
C
Fabriek -> groothandel - detailhandel -> klant
D
Groothandel -> detailhandel -> fabriek - klant
Slide 2 - Quiz
Welke branche hoort bij de groep levensmiddelen?
A
Bloemenwinkels
B
Dierenspeciaalzaak
C
Keukenwinkels
D
Supermarkten
Slide 3 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een goed?
A
Een knipbeurt bij de kapper
B
Een koffer
C
Het installeren van een computer
D
Repareren van een auto
Slide 4 - Quiz
Noem een voorbeeld van een speciaalzaak?
Slide 5 - Question ouverte
Noem een product uit het assortiment van de Hornbach
Slide 6 - Question ouverte
Slide 7 - Diapositive
Welk bedieningssysteem was er op de vorige foto te zien?
Slide 8 - Question ouverte
Lees het voorbeeld en beantwoord de vraag. In wat voor soort bedrijf werkt Jonas? Jonas werkt bij een schoenenwinkel in zijn woonplaats. Deze schoenenwinkel heeft ook nog een andere vestiging in een ander winkelcentrum in de stad. Er werken in totaal vijfentwintig mensen binnen het bedrijf.
A
Kleinbedrijf
B
Middenbedrijf
C
Grootbedrijf
D
Webwinkel
Slide 9 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met een winkel waar je zowel online als offline kan winkelen?
A
Een webwinkel die ook een app heeft voor op je telefoon
B
Een webwinkel waar geldt: voor 22:00 besteld is de volgende dag al in huis.
C
Een winkel met een fysieke winkel en een webwinkel
D
Een winkel waar wifi aanwezig is
Slide 10 - Quiz
Lees het voorbeeld en beantwoord de vraag. Hoe helpt Thomas de klant op een klantvriendelijke manier? Thomas werkt in een bouwmarkt. Hij is net bezig met het schoonmaken van een gangpad als er een klant naar hem toe komt en de volgende vraag stelt: ‘Mag ik je iets vragen, ik ben op zoek naar de bloempotten, waar staan deze?’
A
Dat weet ik niet, dat moet u even aan mijn collega vragen.’
B
‘Jazeker, de bloempotten staan aan de andere kant van de winkel.
C
‘Natuurlijk. Loopt u maar mee, dan zal ik u laten zien waar de bloempotten staan.’
Slide 11 - Quiz
Waar begint de voorbereiding van je werkdag mee?
A
Klanten helpen in de winkel.
B
Het controleren van de voorraad
C
Het presenteren van de dagaanbiedingen.
D
Het zorgen voor een verzorgde uitstraling.
Slide 12 - Quiz
Welk van het volgende gedrag is passend voor een verkoper?
A
Interesse tonen in de klanten.
B
Met collega’s kletsen terwijl er klanten staan te wachten
C
Muziek luisteren met oordopjes
D
Steeds op je horloge kijken.
Slide 13 - Quiz
Wat zijn jouw taken op je stage?
Slide 14 - Question ouverte
Wat voor skills (vaardigheden) heb je nodig als assistent verkoop?
Slide 15 - Question ouverte
Wat kun je aan een klant vragen?
A
Vraag maar even aan mijn collega?
B
Zoek je iets?
C
Heeft u alles kunnen vinden?
D
Kan ik je ergens mee helpen?
Slide 16 - Quiz
In welk voorbeeld heeft de verkoper een commerciële houding?
A
De verkoper verkoopt op een klantvriendelijke manier artikelen om daar winst mee te maken
B
De verkoper doet zijn best om zoveel mogelijk artikelen te verkopen, ook als de klant het artikel eigenlijk niet wil
C
De verkoper doet zo aardig mogelijk tegen klanten en geeft klanten extra korting
D
De verkoper laat de klanten niet naar buiten gaan, voordat ze iets gekocht hebben.
Slide 17 - Quiz
Op een schaal van 1 tot 10, hoe goed begreep je de lesstof van vandaag? En waarom geef je die score?