Bijwoord 1 havo 5 oktober

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Welkom!

Leg NieuwNederlands alvast op tafel.

Huiswerk gelukt?

programma

- startopdracht;

- huiswerk nakijken - het zelfstandig naamwoord en het lidwoord: oefeningen maken op je laptop.

- lesson up: herhaling alle onderdelen + nieuwe lesstof (  bijwoord);

zelfstandig oefenen op je laptop voor de S.O. van aanstaande maandag. 

Herhaling

> ZN

> LW

> BN

> WW

> VNW

> VZ

Hoe zat het ook alweer?

Wat is het zelfstandig werkwoord: Minoes zou graag 's nachts over de daken willen lopen.

1. zou
2. willen
3. lopen

wat is het zww: Heb jij een voldoende gehaald voor de toets?

1. heb
2. gehaald

wat is het zww: Moet je de volgende keer misschien beter leren?

1. moet
2. leren

Vandaag: bijwoord (BW)

Wat weet je al?

Doel van vandaag

Je leert een bijwoord herkennen en kunt het benoemen in een zin.

apps.noordhoff.nl

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:

- Werkwoord

- Ander bijwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

- Een hele zin

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.

1. bijwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

VANAVOND ga ik naar de film.

1. bijwoord
2. voorzetsel
3. bijv. nw
4. zelfst. nw

OEFENEN MET ALLE VORMEN

De pen zit IN het bakje.

1. bijwoord
2. hulp ww
3. voorzetsel
4. zelfstandig naamwoord

Het GROENE bankje staat op het gras.

1. voorzetsel
2. lidwoord
3. bijwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Het groene BANKJE staat op het gras.

1. bijwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. persoonlijk vnw

Het HELE groene bankje staat op het gras

1. bijwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. hulpwerkwoord

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!

1. bijwoord
2. zelfst. ww
3. hulp ww
4. voorzetsel

Ik kijk uit HET raam.

1. bepaald lidwoord
2. onbepaald lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijwoord

Het groene bankje staat OP het gras.

1. voorzetsel
2. lidwoord
3. bijwoord
4. onbepaald vnw

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bijwoord
3. voorzetsel
4. bezittelijk voornaamwoord

Gisteren heeft het hele mooie meisje huiswerk gemaakt?
Noteer van alle woorden de woordsoorten

Bijwoord

- Geeft een plaats/richting aan:  hier, daar, rechts, nergens

- Geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond

- Geeft een reden/oorzaak: daarom, vandaar, hierdoor, daardoor

- Geeft een vraag aan: hoe, waar, waardoor, waarom, wanneer

- Onzekerheid: ongetwijfeld, vast, wel, misschien, vermoedelijk

- Ontkenning: niet, nooit, nimmer

pak je boek:

- Lees het groene blokje op blz. 226 even door ter herhaling

- Maak opdracht 1, 2 en 3 op blz. 226-227. (=huiswerk)