1b/1e- woordsoorten h5&h6

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

1. Waar waren we gebleven? 
2. Woordsoorten H5 (voorzetsel)
3. Woordsoorten H6 (bijwoord)

 
  
nodig:
- chromebook
voor LessonUp


Wat gaan we doen?

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • weet je wat een voorzetsels en bijwoorden zijn en kunt ze benoemen.

  • weet je de woordsoorten die we hebben behandeld te benoemen

Slide 3 - Diapositive

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 4 - Diapositive

Woordsoorten
  1. lidwoord
  2. zelfstandig nw
  3. bijvoeglijk nw / 4. st. bijv nw.
  4. werkwoord
  5. voorzetsel
  6. aanwijzend voornaamwoord
  7. vragend voornaawoord 

Slide 5 - Diapositive

Werkwoord: zww + hww

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Belangrijkste werkwoord in de zin

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

   -  Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.


2.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden het hww.



Slide 6 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
  • De naam zegt het al een beetje. Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.


  • Deze, die, dit en dat, zulke, zo"n 

Slide 7 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
Er zijn er maar 4:
  1.  Wie
  2. Wat 
  3. Welk(e)
  4. Wat voor (een)
      Deze woorden staan bijna altijd aan het begin van een vraagzin

Slide 8 - Diapositive

H.5 voorzetsel

Slide 9 - Diapositive

Voorzetsels
1) korte woordjes (van, met)
2) je zet ergens voor als een antwoord op de vraag waar iets is : op, in , achter (de kast) en wanneer iets is (tijdens, na, voor ) 
3) soms zeggen ze iets over een oorzaak of reden (vanwege, wegens)

Slide 10 - Diapositive

voorzetsels : 
  • korte woordjes
  • je zet ergens voor als een  antwoord op de vraag waar iets is : op, in , achter (de kast)
  • en wanneer iets is  (tijdens, na, voor ) 

Slide 11 - Diapositive

H.6 bijwoord

Slide 12 - Diapositive

Bijwoorden
geeft een plaats aan:  hier, daar, rechts, nergens
geeft een tijd aan: nu, soms, vanavond
overige woorden: ook, graag, niet, misschien
vraagwoorden: waar, wanneer, waarom... 

Slide 13 - Diapositive

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:


- Werkwoord

- Ander bijwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Diapositive

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 15 - Diapositive

Woordsoorten

Slide 16 - Carte mentale

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Quiz

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonlijk vnw

Slide 20 - Quiz

het HELE groene bankje staat op het gras
A
bijwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 21 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 23 - Quiz

Welke woordsoort vind je het moeilijkst?

Slide 24 - Carte mentale

Aan het werk 
  • Opdrachten maken & nakijken!! zie studiewijzer

  • Je hebt inmiddels de opdrachten van hoofdstuk 1 t/m 4 af 


Slide 25 - Diapositive