Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Welk woord past in de volgende zin? ............. maakt een foto.
A
ik
B
jij
C
wij
Slide 3 - Quiz
Welk woord past in de zin? ...................... staan achteraan.
A
ik
B
hij
C
jullie
Slide 4 - Quiz
Welk woord past in de zin? Waarom lacht .............. nooit op een foto?
A
hij
B
ik
C
jullie
Slide 5 - Quiz
Persoonlijke voornaamwoorden
De woorden die je net hebt gekozen in voorgaande oefeningen, zijn persoonlijke voornaamwoorden. In de volgende oefeningen moet je het persoonlijk voornaamwoord kunnen vinden
Slide 6 - Diapositive
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin? Tu as un frère
Slide 7 - Question ouverte
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin? Oui, j'ai un frère.
Slide 8 - Question ouverte
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin? Il a quel âge?
Slide 9 - Question ouverte
Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de volgende zin? Il a 13 ans
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Diapositive
On of nous? (=wij)
In spreektaal gebruik je vaak 'On' Let op: on betekent ook men.
Geschreven taal: nous
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
Le verbe avoir
Schrijf aan de hand van het filmpje alle vormen op in je schrift.
Slide 14 - Diapositive
Il en elle vervangen?
Dat kan!
--> Il = jongen/ man vb Lodewijk
--> elle = meisje/ vrouw vb Jorieke
Slide 15 - Diapositive
ils en elles vervangen?
Ook dat kan!
--> ils = jongens of mannen vb Sem et Liam
--> elles = meisjes of vrouwen vb Lucy et Stephanie