H1 Gesprekken 1.2 Sociaal communicatieve vaardigheden

H1 Gesprekken 
1.2 Sociaal communicatieve vaardigheden
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H1 Gesprekken 
1.2 Sociaal communicatieve vaardigheden

Slide 1 - Diapositive

Inleiding
Om een goed contact op te bouwen en te onderhouden met andere mensen is het belangrijk dat je de ander op een positieve en vriendelijke manier benadert. Denk bijvoorbeeld aan begroeten en oogcontact maken. 

Slide 2 - Diapositive

Rekening houden met
Tijdens een gesprek houd je rekening met de mening of gevoelens van een ander. Je vraagt bijvoorbeeld hoe een ander ertegenaan kijkt of gewoon hoe het met iemand gaat.  

Slide 3 - Diapositive

Sociaal-communicatieve vaardigheden
Al deze vaardigheden samen worden sociaal-communicatieve vaardigheden genoemd. 
Twee belangrijke onderdelen hiervan zijn:
- de keuze van het juiste taalgebruik en 
- het juist gebruiken van non-verbale communicatie.

Slide 4 - Diapositive

Taalgebruik

Slide 5 - Diapositive

Informele taal
Informele taal gebruik je bijvoorbeeld in persoonlijke gesprekken met leeftijdgenoten en mensen die je goed kent. 

Slide 6 - Diapositive

Formele taal
Formele taal gebruik je bijvoorbeeld in gesprekken met onbekende volwassenen en in zakelijke gesprekken met klanten, cliënten, leidinggevenden enzovoort.

Slide 7 - Diapositive

Formele taal
Met het gebruik van formele taal laat je zien dat je respect toont voor je gesprekspartner: je gebruikt ‘u’ in plaats van ‘jij’ en gebruikt beleefde taal, zoals ‘neemt u me niet kwalijk’, ‘als u het goed vindt’, en ‘tot ziens’. Je spreekt verstaanbaar en in correcte zinnen. 

Slide 8 - Diapositive

Non-verbale communicatie
Wanneer je met iemand in gesprek bent, draag je ook  informatie over met je lichaamshouding: 
gebaren, gezichtsuitdrukking en intonatie (=manier van spreken) geven informatie. 
Dat noem je non-verbale communicatie.

Slide 9 - Diapositive

Zakelijke gesprekken
Let bij een zakelijk gesprek altijd op het volgende:
- Kijk je gesprekspartner aan tijdens het gesprek.
- Laat zien dat je luistert door te knikken of ‘hm hm’ te zeggen.
- Gebruik rustige gebaren die passen bij wat je zegt.
- Praat op een vriendelijke en geïnteresseerde toon.



Slide 10 - Diapositive

Wat is informeel taalgebruik?

A
Hey, beetje leuke vakantie gehad?
B
Kun je meedelen hoe de reis is verlopen?
C
Heeft u genoten van de vakantie?
D
Hebben jullie interessante uitstapjes gedaan?

Slide 11 - Quiz

niet informeel
A
vrienden
B
tegen je docent praten
C
tegen je ouders praten
D
met een onbekende praten

Slide 12 - Quiz

Wat is de betekenis van informeel?
A
Officieel
B
Hoe je je moet gedragen
C
Niet officieel
D
Hoe je je niet moet gedragen

Slide 13 - Quiz


Formeel =
A
Zakelijk en volgens de regels
B
Met formeel bak je brood.
C
Iemand uit jezelf helpen
D
Denken dat je beter bent dan iemand anders

Slide 14 - Quiz

Een formeel woord voor:
En ook
A
betreffende
B
gelieve
C
hetzij
D
alsmede

Slide 15 - Quiz

Een formeel woord voor:
doei
A
doeg
B
houdoe
C
groetjes
D
tot ziens

Slide 16 - Quiz

Non verbaal
A
Communicatie met woorden
B
Communicatie zonder woorden

Slide 17 - Quiz

Non-verbale communicatie is:
A
Spreken en luisteren
B
Alleen via je lichaamstaal communiceren
C
Spreken en je lichaamstaal gebruiken

Slide 18 - Quiz

Maken
Blz. 107-110, opdracht 1-2-3-4-5

Digitaal: H1 Gesprekken 1.2 opdracht 1-2-3-4-5

Slide 19 - Diapositive