3.E adjectives

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Today
- grammar herhaling: to be
- grammar: adjectives
- Homework
 

Slide 2 - Diapositive

to be = zijn

Slide 3 - Diapositive

Wie-doet-wat-waar-wanneer?
Onderwerp - alle werkwoorden - lijdend voorwerp - plaats - tijd
Niet alle zinnen bevatten alle zinsdelen! (waar & wanneer)
Let op! Bepalingen (van tijd en plaats) staan meestal achteraan maar kunnen ook vooraan staan (nadruk op te leggen).

Onthouden als ezelsbruggetje!

Slide 4 - Diapositive

Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand 
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.

That is an amazing girl.
We all love that funny movie.
I think he is a terrible teacher.


Slide 5 - Diapositive

optie 1
Je kunt een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 6 - Diapositive

optie 2
Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 7 - Diapositive

Zet de woorden in de juiste volgorde.
this morning
cat
my path
crossed
black
a

Slide 8 - Question de remorquage

Zet de woorden in de juiste volgorde.
seemed
in class
this afternoon
you
stressed

Slide 9 - Question de remorquage

take / photos / they / every Monday

Slide 10 - Question ouverte

goes / every day / she / to school

Slide 11 - Question ouverte

is making / he / at the moment / breakfast

Slide 12 - Question ouverte

Homework
3.E grammar: exercise 33, 34 & 35 

Slide 13 - Diapositive