nieuwsbegrip week 7

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

De avocado's worden in Nederland veel gegeten. Daarom worden er steeds meer geïmporteerd. Die avocado's komen dan bijvoorbeeld via de Rotterdamse havens in Nederland aan.
Wat betekent importeren?
A
maken in het eigen land, produceren
B
vervoeren naar een ander land, wegbrengen
C
binnenhalen uit het buitenland, invoeren
D
eten in het eigen land, consumeren

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

De avocado wordt behalve in Nederland ook in andere landen in Europa veel gegeten, daarom worden er steeds meer geëxporteerd. Die avocado's gaan dus meteen door naar andere landen in Europa.

Wat betekent exporteren?

A
wegbrengen naar het buitenland om te verkopen, uitvoeren
B
gratis geven aan andere landen, weggeven
C
binnenhalen uit het buitenland, kopen
D
weggooien in de afvalbak, vernietigen

Slide 6 - Quiz

Het merendeel van de avocado's wordt uitgevoerd naar andere Europese landen. Een klein gedeelte blijft in Nederland.

Wat betekent het merendeel?
A
Het kleinste deel
B
Het mooiste deel
C
Het grootste deel
D
Het lekkerste deel

Slide 7 - Quiz

Nederland zorgt voor de rijping van de avocado's, voor de controle en eventuele verpakking. Soms zit er wel een verpakking om, soms niet.

Wat betekent eventueel?
A
belangrijk
B
groot
C
ingewikkeld
D
mogelijk

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Een avocado telt mee voor de richtlijn van 250 gram groente per dag. Het Voedingscentrum adviseert iedere dag 250 gram groente te eten.

Wat betekent de richtlijn?
A
de aanwijzing hoe je iets het best kunt doen
B
de regel hoe je iets per se moet doen
C
de vraag hoe je iets het liefst wilt hebben
D
het plan hoe je iets samen gaat doen

Slide 10 - Quiz

Een avocado bevat in tegenstelling tot andere groenten veel vet. In de meeste groenten zit bijna geen vet.

Wat betekent in tegenstelling tot?

A
samen met
B
net als
C
anders dan
D
liever dan

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Door de gestegen vraag naar avocado’s richten steeds meer boeren zich op het telen van de vrucht. Bijvoorbeeld in Mexico en Peru zijn veel avocado's.

Wat betekent telen?
A
planten verkopen
B
planten laten groeien
C
dieren laten groeien
D
planten of dieren in huis hebben

Slide 13 - Quiz

Je staat er als consument misschien niet altijd bij stil dat het laten groeien van avocado's veel water kost. Als klant zouden we daar meer over kunnen nadenken.

Wat betekent de consument?
A
iemand die iets maakt of bedenkt
B
iemand die iets verkoopt
C
iemand die iets geeft of schenkt
D
iemand die iets koopt of gebruikt

Slide 14 - Quiz

Het telen van één avocado kost circa 70 liter water. Het kan iets meer of minder zijn.

Wat betekent circa?
A
ongeveer
B
niet meer dan
C
precies
D
meer dan

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Artsen pleiten voor betere instructies op de verpakking van avocado's. Ze doen er hun best voor dat er een betere uitleg komt op de verpakkingen.

Wat betekent pleiten voor?
A
proberen om iets voor elkaar te krijgen
B
eisen dat het gaat zoals jij wilt
C
ruzie maken om iets voor elkaar te krijgen
D
vriendelijk vragen wat je graag wilt hebben

Slide 17 - Quiz

Rosa houdt van voetbal, in tegenstelling tot Malou.

Welke zin betekent ongeveer hetzelfde?


A
Rosa houdt van voetbal en Malou ook.
B
Rosa houdt van voetbal, maar Malou houdt er nog meer van.
C
Rosa houdt van voetbal, maar Malou niet.
D
Rosa houdt van voetbal als ze tegen Malou kan spelen.

Slide 18 - Quiz

Welk woord betekent niet hetzelfde als de consument?
A
de verbruiker
B
de cliënt
C
de producent
D
de klant

Slide 19 - Quiz

Importeren
Exporteren
Telen
Pleiten voor
wegbrengen naar het buitenland om te verkopen, uitvoeren
binnenhalen uit het buitenland, invoeren

planten laten groeien

proberen om iets voor elkaar te krijgen (met woorden)

Slide 20 - Question de remorquage

In welke zin wordt telen goed gebruikt?

A
Wij telen bloemkool en broccoli.
B
Wij telen boeken en tijdschriften.
C
Wij telen worsten en gehaktballen.
D
Wij telen drop en chocoladerepen.

Slide 21 - Quiz

Zaterdag gaan we voetballen. Ethan heeft een pijnlijke knie. Maar eventueel kan hij meedoen. Wat doet Ethan zaterdag?

A
Ethan doet misschien mee.
B
Ethan doet even mee.
C
Ethan doet zeker niet mee.
D
Ethan doet in ieder geval mee.

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive