H3 - Lesefertigkeit Mode: D-Prüfung

Lesen über Mode - D-Prüfung H3 - Periode 2
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lesen über Mode - D-Prüfung H3 - Periode 2

Slide 1 - Diapositive

D-Prüfung
Dit is de d-toets als voorbereiding op de tussentoets leesvaardigheid met het thema Kleidung und Mode.

Je gaat 3 teksten lezen en daarbij 11 vragen beantwoorden. Open vragen beantwoord je in het Nederlands. 
Lees eerst de tekst in de dia en lees de tekst in de vragen-dia nog eens terug via het oog. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

1. Was macht der erste Absatz über Lara deutlich?
A
Sie erinnert sich gerne an große Familienfeiern in ihrer Kindheit.
B
Sie findet Mode von früher manchmal schöner als die von heute.
C
Sie findet traditionelle Kleidertrachten sehr lächerlich.
D
Sie mag es zu sehen, wie ähnlich sie ihrer Mutter sieht.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

2. “Muttis Kleiderschrank nach tragbarer Mode zu durchsuchen” (alinea 2). Waarom is Lara juist daar gaan zoeken? Beantwoord deze vraag in het Nederlands.

Slide 6 - Question ouverte

3. Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke (18) im 2. Absatz?
A
Begeisterung
B
Tauschbörse
C
Werbung

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

4. Welcher Titel passt zum 3. Absatz?
A
Gut für die Umwelt
B
Nur Vorteile
C
Vom Hobby zum Beruf

Slide 9 - Quiz

5. Het begrip “tweedehands kleding” wordt in de tekst op meerdere manieren omschreven. Met welke van de volgende woordgroepen uit de tekst wordt echter niet “tweedehands kleding” bedoeld?
A
“Großteil der Kleidung in den 60er und 70er Jahren” (alinea 1)
B
“gebrauchte Kleidung” (alinea 2)
C
“Klamotten aus zweiter Hand” (alinea 2)
D
“ein neues altes Teil” (alinea 3)

Slide 10 - Quiz

Tekst 2: Jeans

Slide 11 - Diapositive

6. Er komt een nieuw soort spijkerbroek op de markt.
Wat is er zo vernieuwend aan deze spijkerbroek?
A
de geur
B
de kleur
C
de pasvorm
D
de prijs

Slide 12 - Quiz

Tekst 3

Slide 13 - Diapositive

7. Geef bij elke bewering over meneer Strauss aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1.

1. Toen hij in Amerika woonde, paste hij zijn naam aan.
A
wel
B
niet

Slide 14 - Quiz

7. Geef bij elke bewering over meneer Strauss aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1.

2. Hij wilde in Amerika goud gaan zoeken.
A
wel
B
niet

Slide 15 - Quiz

7. Geef bij elke bewering over meneer Strauss aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1.

3. Hij begon in Amerika met het verkopen van verschillende producten.
A
wel
B
niet

Slide 16 - Quiz

7. Geef bij elke bewering over meneer Strauss aan of deze wel of niet overeenkomt met alinea 1.

4. Hij had met een compagnon een jeanswinkel in Californië.
A
wel
B
niet

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

8. Welche Aussage stimmt mit dem 2. Absatz überein?
A
Jacob Davis bewarb sich bei Levi um einen Job.
B
Jacob Davis brauchte aus Fettleibigkeit starke Klamotten.
C
Levi bat Jacob Davis, für ihn eine Jeans zu entwerfen.
D
Levi hatte Vertrauen im Erfolg der verstärkten Hosen.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

9. Seit wann werden Jeans nicht mehr nur als Arbeitshosen getragen?
(Absatz 3)
A
seit die Jugend sie zu tragen anfing
B
seit man auch andere Modelle entwarf
C
seit man sie in der Freizeit tragen durfte
D
seit sie auch in Europa bekannt wurden

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

10. Worauf weist der Name ‘Denim’ hin? (Absatz 4)
A
auf das allererste, ursprüngliche Levi’s Jeans Modell
B
auf das spezielle Material, aus dem Levi Jeans herstellte
C
auf die Stadt, wo die erste europäische Jeans produziert wurde

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

11. „… vor 100 Jahren waren sie aber weit verbreitet.“ (letzter Satz in
Absatz 5)
Wer oder was ist mit ‚sie‘ gemeint?
A
Arbeiter
B
Jeans- Hosen
C
Taschenuhren

Slide 25 - Quiz

Einde van deze toets!

Slide 26 - Diapositive