Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Les 3: Beeldspraak
Vergelijking - Metafoor - Personificatie.
Slide 1 - Diapositive
Vergelijking:
De werkelijkheid wordt vergeleken met een beeld.
Meestal wordt het beeld vooraf gegaan met de woorden: als, alsof, net, van of door de werkwoorden: lijken of zijn.
Slide 2 - Diapositive
Vergelijking
Wat is de werkelijkheid?
Slide 3 - Diapositive
Vergelijking
Wat is de werkelijkheid?
Slide 4 - Diapositive
Metafoor
Is een soort van vergelijking, alleen wordt nu niet de werkelijkheid genoemd maar alleen het beeld.
Slide 5 - Diapositive
Ik woonde eerst in een zwijnenstal
(metafoor)
Mijn huis lijkt wel een zwijnenstal. (vergelijking)
Slide 6 - Diapositive
Is dit een vergelijking of een metafoor?
A
metafoor
B
vergelijking
Slide 7 - Quiz
Vergelijking of een metafoor?
A
vergelijking
B
metafoor
Slide 8 - Quiz
Personificatie
Iets (een levenloos ding) wordt voorgesteld als een levend persoon en krijgt menselijke eigenschappen.
Slide 9 - Diapositive
De kamer ademt rust uit.
Slide 10 - Diapositive
Welke personificaties zijn hier te zien?
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Vidéo
les 3: Stijlfiguren
herhaling - tegenstelling - opsomming
Slide 13 - Diapositive
Stijlfiguren
Muzikanten en dichters spelen graag met taal. Dit doen ze onder andere door stijlfiguren te gebruiken. Dit zijn eigenlijk middelen om iets wat ze zeggen willen treffender of sterker uit te drukken.
Slide 14 - Diapositive
Herhaling
Een woord of een zinsdeel of een hele zin wordt een paar keer herhaald.
Doel: iets humoristischer te maken of op iets nadruk te leggen.
Slide 15 - Diapositive
Herhaling
Slide 16 - Diapositive
Tegenstelling
Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen tegenover gezet, zoals: dood - levend / oud - jong / wit - zwart.
Doel: de tegenstelling moet opvallen (een boodschap geven).
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Vidéo
Opsomming
Woorden worden in een tekst opgesomd.
Doel: indruk maken / extra nadruk geven
Voorbeeld:'Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje'.