Elektriciteit

Elektriciteit
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Elektriciteit

Slide 1 - Diapositive

Stroomkringen
Open stroomkring
Gesloten stroomkring

Slide 2 - Diapositive

De batterij levert een spanning van 4,5 V.
Berkan gebruikt een lampje van 6 V.
Wat gebeurt er met het lampje als er een gesloten circuit ontstaat?
A
Het lampje brand fel
B
Het lampje brandt zwak.
C
Het lampje gaat kapot.
D
Het lampje gaat niet aan.

Slide 3 - Quiz

Een elektrische stroomkring

Slide 4 - Diapositive

Als twee batterijen van 1,5 V in serie geschakeld worden, hoe groot is dan de totale spanning?
A
1,5 V
B
1,5 A
C
3 V
D
3 A

Slide 5 - Quiz

Wat is het symbool voor stroom
A
u
B
R
C
p
D
I

Slide 6 - Quiz

U =I . R
Mijn stroom is 2 ampere
en de weerstand is 4 ohm.
Wat is de spanning
A
2 volt
B
0,5 volt
C
8 volt
D
0 volt

Slide 7 - Quiz

Serie- en parallelschakeling:
Serieschakeling:
  • 1 stroomkring
  • 1 lampje uit > alles uit
  • Stroom overal gelijk
Parallelschakeling:
  • meerdere stroomkringen
  • 1 lampje uit > rest blijft aan
  • Stroom wordt verdeeld over de vertakkingen

Slide 8 - Diapositive

Bij een serie schakeling van 10 lampjes gaat er eentje stuk.
Wat gebeurt er?
A
De oneven lampen gaan uit
B
De overige lampen blijven branden
C
De even lampen gaan uit
D
Alle lampen gaan uit

Slide 9 - Quiz

Wat weet je van stroom in een parallel schakeling?
A
Het is overal hetzelfde
B
Stroom in vertakking is minder dan in hoofdtak
C
Er zit geen regel aan

Slide 10 - Quiz

Door een weerstand van 15 Ω gaat een stroom van 1,2 A. Bereken de spanning. berekening, formule en eenheid

Slide 11 - Question ouverte

Vermogen
Vermogen is het energieverbruik per seconde verbruikt 

De afkorting voor vermogen is de hoofdletter van het Engelse woord voor vermogen, power.
 
De eenheid van vermogen is  watt (W)

Slide 12 - Diapositive

Het vermogen van een apparaat
  • Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan.  
  • Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer maar gebruiken ook meer elektrische energie.
  • Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.

Slide 13 - Diapositive

Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten

Slide 14 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt

Slide 15 - Quiz

Hier zie je een typeplaatje van een elektrisch apparaat. Hoeveel is het vermogen? vermogen
A
230
B
11
C
50-60
D
2400

Slide 16 - Quiz

Vermogen
A
kilowatt
B
watt
C
volt
D
siemens

Slide 17 - Quiz

Het symbool van vermogen is ........ en de eenheid van vermogen is......... .

A
P ; W
B
U ; V
C
I ; A
D
P ; mA

Slide 18 - Quiz

Het vermogen is:
A
Totale energieverbruik
B
Hoe moeilijk het voor de stroom is ergens doorheen te bewegen
C
Elektronen per seconde
D
Energie per seconde

Slide 19 - Quiz

Vermogen
Apparaten verbruiken energie; De hoeveel energie per seconde dat een apparaat verbruikt noemen we het vermogen.

Vermogen (P) wordt uitgedrukt in [J/s], oftwel Watt [W].

Grotere apparaten hebben ook grotere vermogens, 
hiervoor gebruik je de eenheid kiloWatt (kW), dit is 1000 W, of 1000 J/s.

Slide 20 - Diapositive

Vermogen
A
E
B
I
C
P
D
G

Slide 21 - Quiz

Een led-lamp heeft een vermogen
van 10 W.
Wat betekent vermogen?
A
Energie per seconde
B
Energie per uur
C
Energie per minuut
D
Energie per jaar

Slide 22 - Quiz

Vermogen berekenen
Formule voor vermogen:
Vermogen = spanning x stroomsterkte
De eenheid van vermogen is Watt (W).


Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Vermogen
De formule voor het vermogen is dan:
P = U x I

Slide 25 - Diapositive

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
timer
0:10
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW

Slide 26 - Quiz

Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt

Slide 27 - Quiz

Een wasmachine heeft een vermogen van 1000 W.
Wat is het vermogen na 2 uur?
A
2000 W
B
2 kWh
C
1,0 kW
D
1000 kWh

Slide 28 - Quiz

Hoeveel vermogen is over als een vermogen van 340 W met 25% afneemt?
A
255W
B
85W
C
340W

Slide 29 - Quiz

Elektriciteit en 
veiligheid (blz. 42)
Leerdoelen:
-overbelasting, zekering, smeltveiligheid, groepen
-kortsluiting
-aardlekschakelaar, lekstroom, randaarde


Slide 30 - Diapositive

Als er over-belasting is, dan schakelt een veiligheid in de meterkast de elektriciteit ....
A
in
B
uit

Slide 31 - Quiz

Hoe kun je veilig omgaan met elektriciteit?
A
Zorgen dat alle apparaten altijd aan staan
B
Zoveel mogelijk apparaten aansluiten op één groep
C
Niet met natte handen aan elektrische apparaten zitten en niet zomaar aan de bedrading sleutelen
D
Zorgen dat alle apparaten goed geïnstalleerd zijn en dat er geen beschadigde kabels zijn

Slide 32 - Quiz

De LDR
  •  Wat is een LDR?
  • Light Dependend Resistence
  •  Waarvoor wordt een LDR gebruikt?

Slide 33 - Diapositive

LDR

de LDR is een weerstand die gevoelig is voor licht.

het is dus een lichtsensor.

Slide 34 - Diapositive

LDR
Light Dependant Resistor (LDR)
is een lichtgevoelige sensor.

De weerstand van een LDR neemt af, 
als er meer licht op valt.


Slide 35 - Diapositive

Light Depending Resistor (LDR)
De weerstand van een LDR neemt af wanneer er meer licht op de LDR schijnt.

Slide 36 - Diapositive

LDR: Light Dependent Resistant
LDR is gevoelig voor?
  • Lichtgevoelige weerstand.
  • Hoe meer licht op de LDR valt=> hoe lager 
  • de weerstand.
Gebruikt in?
  • Buitenlampen
  • camera met flitser, telefoonscherm ...

Slide 37 - Diapositive

Wanneer is de weerstand van een LDR klein?

Slide 38 - Question ouverte

Inbraakalaram met een LDR

Slide 39 - Diapositive

De werking van een relais met een LDR
LDR
9.3 Automatische schakeling

Slide 40 - Diapositive

NTC
  •  Wat is een NTC?
  • Negative Temperature Coefficient
  •  Waar wordt een NTC toegepast?

Slide 41 - Diapositive

NTC

Slide 42 - Diapositive

Automatische schakelingen 
met een NTC??
Toepassing van een NTC

Slide 43 - Diapositive

Schakelingen met een NTC

Slide 44 - Diapositive

NTC
A
Niet tellende coëfficiënt
B
Temperatuur gevoelige weerstand.
C
Negatieve type weerstand

Slide 45 - Quiz

De weerstand van een NTC kan snel veranderen.
Wanneer wordt de weerstand van een NTC groter?
A
Meer licht op de NTC
B
Minder licht op de NTC
C
Temperatuur van de NTC daalt.
D
Temperatuur van de NTC stijgt.

Slide 46 - Quiz