Nederlands Spelling Tegenwoordige tijd

• Hout en meubel
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands Spelling tegenwoordige tijd

Opdracht; welk woord hoort op de puntjes? Kies A, B of C 

Tegenwoordige tijd
Op het CIOS (sporten)…… je veel.

1. sport
2. sportt
3. spordt

Welke sportieveling (vinden)…. dat niet leuk?

1. vind
2. vindt
3. vint

Daar (worden)….. je goed opgeleid.

1. wordt
2. word
3. wort

Al (beweren)……. Joost anders.

1. beweert
2. beweer
3. beweerd

(Worden) …… je broer later een profvoetballer?

1. Wordt
2. Word
3. Wort

Dat ……….(gebeuren) tegenwoordig toch niet meer?

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

De docent (overladen)…. de studenten met huiswerk.

1. overlaad
2. overlaadt
3. overlaat

De student (vinden) …… dat meestal niet echt fijn.

1. vint
2. vind
3. vindt

De sporter (lijken)….. geblesseerd.

1. lijkd
2. lijkt
3. lijk

Hij (benijden)…… de spelers die nog wel mee kunnen doen.

1. benijdt
2. benijt
3. benijd

(Winden)..... je zus zich nu nog steeds op over dat voorval in de bus?

1. Windt
2. Wint
3. Wind

De jonge vrouw (vermageren) snel door het strenge dieet.

1. vermagerd
2. vermagert
3. vermagerdt

(Wenden) je je tot het publiek als je spreekt?

1. Wend
2. Wendt
3. Went

Het is meestal zo dat de leerlingenraad de voorstellen direct (behandelen).........

1. behandeld
2. behandeldt
3. behandelt

(Behalen) je broer eindelijk de eerste plek in de finale?

1. Behaalt
2. Behaald
3. Behaaldt