WOII - Les 11 - Herhaling

WOII - Les 11 - Herhaling
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

WOII - Les 11 - Herhaling

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
- Aan het einde van de les zijn alle begrippen herhaald d.m.v. opdrachten.
- Aan het einde van de les zijn alle gebeurtenissen herhaald d.m.v. opdrachten.

Slide 2 - Diapositive

Sleep in de juiste volgorde. Begin bij het het langst geleden is.
1
2
3
4
5
De Eerste Wereldoorlog eindigt met het Verdrag van Versailles 
De crisis begint. 
De Eerste Wereldoorlog begint 
Hitler komt aan de macht en begint de Tweede Wereldoorlog.
De Tweede Wereldoorlog eindigt met de twee atoombommen in Japan. 

Slide 3 - Question de remorquage

Hoe verliep de Tweede Wereldoorlog? Sleep de afbeeldingen in de juiste volgorde. 

Slide 4 - Question de remorquage

De Tweede Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de asmogendheden.

Welk land hoorde bij welke kant?

Asmogendheden
Geallieerden

Slide 5 - Question de remorquage

Sleep de foto's van personen naar de juiste omschrijving:
Leider van de NSB.
Leider van de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog
Probeerde vanuit Londen het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetter aan te wakkeren.
Amerikaanse president tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Duitse dictator die de Tweede Wereldoorlog begon en 6 miljoen Joden liet vermoorden.
Italiaanse dictator, grondlegger van het fascisme en bondgenoot van Hitler. 

Slide 6 - Question de remorquage

Tijdvakken
Tijdvak 1
Tijdvak 2
Tijdvak 3
Tijdvak 4
Tijdvak 5
Tijdvak 6
Tijdvak 7
Tijdvak 8
Tijdvak 9
Tijdvak 10

Slide 7 - Question de remorquage

Wie was de grote verliezer van de Eerste wereldoorlog?
A
Engeland
B
Duitsland
C
Oostenrijk-Hongarije
D
Frankrijk

Slide 8 - Quiz

hoeveel mensen zijn gestorven tijdens de Eerste Wereldoorlog?
A
100 miljoen
B
10 miljoen
C
20 miljoen
D
50 miljoen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent inflatie?
A
Geld wordt minder waard
B
Schulden nemen toe
C
Geld wordt meer waard
D
Alles wordt goedkoper

Slide 10 - Quiz

De Amerikaanse economie was goed in je jaren 20
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Wat is de oorzaak van de economische crisis eind jaren 20?
A
Alles was betaald met zwart geld
B
De maffia stal veel geld van banken.
C
Alles werd betaald met geleend geld, mensen hadden teveel schulden
D
Duitsland kon de herstelbetalingen niet terugbetalen.

Slide 12 - Quiz

Oorzaken economische crisis
Gevolgen economische crisis
Massale werkeloosheid
Beurskrach, ineenstorting van de beurs in de VS
Banken gaan failliet
Demonstraties nemen toe
Handel met Nederland komt stil te liggen
De Amerikaanse overheid bemoeide zich niet met de economie

Slide 13 - Question de remorquage

Welke ideologie had Hitler?
A
Socialisme
B
Nationaalsocialisme
C
Fascisme
D
Nationaalfascisme

Slide 14 - Quiz

Wat maakte Hitler zo populair?
A
Hij was knap
B
Hij beloofde geld en banen
C
Hij bedreigde iedereen
D
Geluk

Slide 15 - Quiz

Welk begrip past bij de afbeelding?
A
democratie
B
Ariërs
C
propaganda
D
nazi

Slide 16 - Quiz

Wat wilde Hitler met Lebensraum?
A
Door Lebensraum te veroveren wilde Hitler de Japanners te hulp schieten.
B
Hitler had Lebensraum nodig om vernietigingkampen te kunnen bouwen.
C
Lebensraum waren wijken die gebouwd werden voor Hitlers aanhangers.
D
Volgens Hitler had het Duitse volk Lebensraum nodig om te overleven.

Slide 17 - Quiz

1919
1923
1924
1929
1933
1939
Duitsland kreeg schuld WOI
Hitler naar de gevangenis.
Hitler uit de gevangenis.
Hitler komt aan de macht.
Economische crisis
Begin Tweede Wereldoorlog.

Slide 18 - Question de remorquage

1
2
3
4
5
6
7
Begin 20ste eeuw grote welvaart in de VS
Veel mensen kopen spullen en aandelen met geleend geld
De markt raakt verzadigd (mensen hebben voldoende spullen) en kopen geen spullen meer. 
fabrieken ontslaan mensen of moeten zelfs sluiten
Aandelen worden minder waard. 
Mensen verkopen snel de aandelen
start economische crisis

Slide 19 - Question de remorquage

Wanneer was het bombardement op Rotterdam?
A
10 mei 1940
B
14 mei 1940
C
14 april 1941
D
10 mei 1941

Slide 20 - Quiz

Waar praten de mensen over?
verzet
vervolging
luchtalarm
persoons-bewijs

Slide 21 - Question de remorquage

Verzet
Collaboratie
Illegale kranten verspreiden.
Joden naar een schuilplaats brengen.
Lid worden van de NSB.
Onderduikers verraden.
Persoonsbewijzen vervalsen

Slide 22 - Question de remorquage

Actief Verzet
Passief Verzet
Illegale kranten drukken
Joden een schuiladres aanbieden
Aanslagen plegen
Valse persoonsbewijzen leveren
Strikje dragen met rood wit blauw
Duitsers negeren en niet luisteren

Slide 23 - Question de remorquage

Hoe hete de nacht waar, in Nazi-Duitsland, de joden verschrikkelijke dingen werden aangedaan?
A
Bloednacht
B
Vuurnacht
C
Kristallnacht
D
Wraaknacht

Slide 24 - Quiz

Waar komt de naam "Kristallnacht" vandaan?
A
Van alle glasscherven die op straat lagen die nacht
B
Van al het kristal dat die nacht is gestolen
C
Kristall is het Duitse woord voor Joden
D
Kristall is het Duitse woord voor geweld

Slide 25 - Quiz

werkkampen
vernietigings-kampen
Holocaust
nog meer slachtoffers
ouderen, kinderen en zieken die meteen werden gedood in de gaskamers 
De nazi’s vermoordden in totaal zes van de elf miljoen Europese Joden. 
sterke mannen en vrouwen die dwangarbeid moesten doen 
Roma en Sinti, Jehovagetuigen, homo’s, mensen met een beperking

Slide 26 - Question de remorquage

Een concentratiekamp is een kamp waar...
A
je je concentreert.
B
gevangenen moeten werken en worden mishandeld tot de dood erop volgt.
C
mensen komen om te kijken hoe het is .

Slide 27 - Quiz

Veel Joden werden afgevoerd naar concentratiekampen. Welke plek in Nederland was dat?
A
Amsterdam
B
Westerbork
C
Maastricht
D
Bergen-Belsen

Slide 28 - Quiz

In welk land ligt concentratiekamp Auschwitz?
A
Nederland
B
Duitsland
C
Polen
D
Tsjechië

Slide 29 - Quiz


Welk jaar hoort bij deze kaart?
A
eind 1941
B
eind 1942
C
eind 1944
D
eind 1945

Slide 30 - Quiz


Waar staat de naam D-Day (tegenwoordig) voor?
A
Decision Day
B
Decisive Day
C
Difficult Day
D
Dark Day

Slide 31 - Quiz


Wat is een gevolg van D-Day?
A
Nederland wordt bevrijd
B
Japan wordt verslagen
C
Amerika krijgt een atoombom
D
Churchill wordt minister-president

Slide 32 - Quiz

Welk jaar was de hongerwinter?
A
1944 tot 1945
B
1947 tot 1948
C
1946 tot 1947
D
1948 tot 1949

Slide 33 - Quiz

Wat deden de mensen tijdens de 
Hongerwinter in 1944-1945?
Waar
Niet waar
Bloembollen eten
Hout zoeken
Veel lampen aan doen
Naar de supermarkt
Kachel hard aanzetten
Warm bad nemen
Op hongertocht gaan

Slide 34 - Question de remorquage

Bezetting
Deportatie
Bonkaart
Persoonsbewijs
Capitulatie
Radio Oranje

Slide 35 - Question de remorquage