Quiz werkwoorden 13-03-2024

Quiz Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Quiz Werkwoordspelling
Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Welke persoonsvormen bestaan NIET?
A
antwoort
B
bekendt
C
bevind
D
geloofd

Slide 2 - Quiz

Welk pv bestaat niet?
  • a antwoort > In het werkwoord antwoorden zit een d; die zit dus ook in elke persoonsvorm.
  • b bekendt > In het werkwoord bekennen zit geen d; er kan dus geen d voorkomen in een persoonsvorm van bekennen.
  • c geloofd > In het werkwoord geloven zit geen d; er kan dus geen d voorkomen in een persoonsvorm van geloven. Geloofd kan wel voorkomen als vd.


Slide 3 - Diapositive

Welk pv bestaat wel?
  • c. bevind > hele werkwoord is bevinden , daar zit een d in.
    pv-tt: ik-vorm = ik bevind/bevind je


Slide 4 - Diapositive

Welke persoonsvormen bestaan NIET?
A
herbouwt
B
vergist
C
vermoed
D
werdt

Slide 5 - Quiz

Welk pv bestaat niet?
  • d. werdt > Het woord werdt is een verledentijdsvorm en in de verleden tijd kan geen dt voorkomen.


Slide 6 - Diapositive

Welk pv bestaat wel?
  • a. herbouwt > hele werkwoord is: herbouwen.
    pv-tt: geen ik of je erachter: ik-vorm+t = herbouwt
  • b. vergist > hele werkwoord is: vergissen.
    pv-tt: geen ik of je erachter: ik-vorm+t = vergist
  • c. vermoed > hele werkwoord is: vermoeden.
    pv-tt: ik-vorm = ik vermoed / vermoed je

Slide 7 - Diapositive

gebeurt of gebeurd?

Slide 8 - Diapositive


Wat er ook ... : ik blijf je trouw.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 9 - Quiz


Wat kan er nu ... zijn?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 10 - Quiz


Is er echt iets in Almelo ...?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 11 - Quiz


Daar ... altijd wat.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 12 - Quiz


Wat ... er als ik het toch doe?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 13 - Quiz

Noteer de vorm van het werkwoord

Slide 14 - Diapositive

... (houden) de bal eens wat langer in de ploeg.
A
houd
B
hout
C
houden
D
houdt

Slide 15 - Quiz

Pas op, ... (branden) je vingers niet aan die hete pan!
A
brand
B
brant
C
branden
D
brandt

Slide 16 - Quiz

Sam luistert niet goed en hij ... (branden) zijn vingers aan de hete pan.
A
brand
B
brant
C
branden
D
brandt

Slide 17 - Quiz

Welke vorm heeft het werkwoord?
vdbn / pv-vt / od / vd

Slide 18 - Diapositive


Waarom hadden de opstandelingen deze beelden vernietigd?
A
vdbn
B
pv-vt
C
od
D
vd

Slide 19 - Quiz


Plunderend liepen de opstandelingen door de stad.
A
vdbn
B
pv-vt
C
od
D
vd

Slide 20 - Quiz


De inwoners keken vol afschuw naar hun vernietigde stad.
A
vdbn
B
pv-vt
C
od
D
vd

Slide 21 - Quiz


Het verzengende vuur vernietigde de stad in enkele uren.
A
vdbn
B
pv-vt
C
od
D
vd

Slide 22 - Quiz