les 2

Hoofdstuk 2 
Winst en verslaggeving

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2 
Winst en verslaggeving

Slide 1 - Diapositive





  • we kijken klassikaal het gemaakte werk na (zorg dat je van je fouten leert)
  • ik bespreek kort paragraaf 2.2
  • zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 2.2
  • we sluiten de les af met een aantal controle vragen
Deze les

Slide 2 - Diapositive

Opgave 2.1
a) omzet = afzet x verkoopprijs
    100 x 75 = € 7.500,-
b) omzet = 120 x 70 = € 8.400,-
c) verkoopprijs = omzet / afzet
    5700 / 60 = € 95,-
d) omzet = 6 x 500 + 8 x 750 + 11 x 1580 = € 26.380,-

Slide 3 - Diapositive

vervolg opgave 2.1
e) 1,4 + 6: kosten diensten van derden
    2: personeelskosten
    3: inkoopwaarde
    5: interestkosten (rente)
    7: afschrijvingskosten 

Slide 4 - Diapositive

Opgave 2.2
a) verkoopprijs = omzet / afzet  
    1280000 / 32000 = € 40,-
b) 40 - 10% van 40 = € 36,-
c) benodigde afzet = 1280000 / 36 = 35.556
    (afronden op een heel getal!)
d) verwachte afzet: 32000 x 1,15 = 36.800
    verwachte omzet: 36800 x 36 = € 1.324.800,-
    De omzet is dus gestegen met 3,5%
    (N-O/Ox100 = 1324800-1280000 / 1280000 x 100)

Slide 5 - Diapositive

vervolg opgave 2.2
e) 4% van 400000 = € 16.000,-
f) De jaarlijkse aflossing = 400000 / 25 = € 16.000,-
    Totale uitgaven 4e jaar:
    - interestkosten                          € 14.080,-
      4% van (400000 - 3x16000)
    - aflossing                                  € 16.000,-
                                                     € 30.080,-

Slide 6 - Diapositive

Opgave 2.3
a) Machine: (50000 - 5000 / 10)              = € 4.500,-
    Kantoorinrichting: (40000 - 3000 / 10) = € 3.700,-
    Computers: (15000 - 900 / 3)              = € 4.700,-
    Koffieautomaat (1300 - 100 / 8)           = €    150,-
b) 50000 - 5 x 4500 = € 27.500,-
c) De ontwikkeling van computers gaat snel.
    Er komen regelmatig snellere computers met meer
    mogelijkheden, waardoor de oude computers minder
    waard worden. Ook is de werkelijke levensduur vaak
    relatief kort.
   

Slide 7 - Diapositive

vervolg opgave 2.3
d) Klimaatbeheersing: restwaarde = € 3.500,-
    (62000 - 9 x 6500)
    Inventaris kantoor: levensduur = 6 jaar
    (totale afschrijving = 52600 - 4000 = 48600
    levensduur = 48600 / 8100)
    Spuitcabine (12 x 8200 + 6600) = € 105.000,-
    Inventaris magazijn: levensduur = 7 jaar
    (totale afschrijving = 27600 - 2400 = 25200
    levensduur = 25200 / 3600)
    Inventaris werkplaats (84000 - 6x12800) = € 7.200,-

Slide 8 - Diapositive

vervolg opgave 2.3
e) de afschrijvingskosten zijn per km € 0,40
    (80000 / 200000)

Jaar
Waarde begin jaar
Afschrijvingskosten
Waarde einde jaar
1
€ 80.000,-
0,40 x 20000 = €   8.000,-
€ 72.000,-
2
€ 72.000,-
0,40 x 32000 = € 12.800,-
€ 59.200,-
3
€ 59.200,-
0,40 x 25000 = € 10.000,-
€ 49.200,-

Slide 9 - Diapositive

Opgave 2.4
a) Afschrijvingskosten: de investeringen nemen toe.
    Deze brengen extra afschrijvingskosten met zich mee
    Rentekosten: machines worden vaak gekocht met
    geleend geld, hierover moet rente worden betaald
    Energiekosten: machines verbruiken stroom
    Onderhoudskosten: meer, duurdere of complexere
    machines hebben meer onderhoud nodig

Slide 10 - Diapositive

vervolg opgave 2.4
b) 2010 Per week produceerde één werknemer
    1680000 / 1200 = 1400 pakken koeken
    Per uur is dit 1400 / 40 = 35 pakken
    2022 Per week produceerde één werknemer
    3800000 / 1900 = 2000 pakken
    Per uur is dit 2000 / 40 = 50 pakken
    De stijging is 42,9% (50 - 35 / 35 x 100) 

Slide 11 - Diapositive

vervolg opgave 2.4
c) 2010 De loonkosten per werknemer waren € 520,-
    In één week produceerde één werknemer
    1400 pakken koekjes
    De loonkosten per pakje: 520 / 1400 = € 0,37
    2022 De loonkosten per werknemer waren € 600,-
    In één week produceerde één werknemer
    2000 pakken koekjes
    De loonkosten per pakje: 600 / 2000 = € 0,30

Slide 12 - Diapositive

vervolg opgave 2.4
d) 1, 3, 4 en 5 stijgt
     2 daalt

Slide 13 - Diapositive

2.2 Winstberekeningen
Brutowinst per product      of     over je totale verkoop
verkoopprijs - inkoopprijs            afzet x brutowinst per product
                                                                  omzet - inkoopwaarde v/d omzet

Brutowinst kan ook een opslagpercentage zijn!

Nettowinst: brutowinst - alle overige kosten

Slide 14 - Diapositive

omzet
inkoopwaarde
brutowinst
kosten
nettowinst
afzet x verkoopprijs
afzet x inkoopprijs (of kostprijs)
omzet - inkoopwaarde

brutowinst - kosten

Slide 15 - Diapositive

Verkoopprijs   
zonder btw (100%)           
Consumentenprijs
inc. btw (109% of 121%)   
De btw doet niets met de winst.
Ontvangen btw moet het bedrijf afdragen,
betaalde btw krijgt het bedrijf terug.

Slide 16 - Diapositive


Bij verkoop  
ontvangt het bedrijf            

Bij inkoop
betaalt het bedrijf   
Ontvangen btw moet het bedrijf afdragen,
betaalde btw krijgt het bedrijf terug.

Slide 17 - Diapositive

Huiswerk volgende les 
Doornemen 
     paragraaf 2.2 (vanaf blz 65)
Maken 
     opdracht 2.6 t/m 2.9

Slide 18 - Diapositive

1) Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 19 - Quiz

2) Afzet=
A
Winst-overige kosten
B
Overige kosten
C
Aantal verkochte producten
D
Afzet x verkoopprijs

Slide 20 - Quiz

3) Brutowinst is 35% van de omzet.
De omzet is € 400,-
Bereken de inkoopwaarde vd omzet.
A
0,35 x 400 = € 140,-
B
0,65 x 400 = € 260,-
C
400/135 x 35 = € 103,70
D
400/65 x 35 = € 215,38

Slide 21 - Quiz

4) Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,-
Restwaarde is € 5.000,- de levensduur is 7 jaar
Bereken wat er elk jaar moet worden afgeschreven.

A
€ 5.000,-
B
€ 6.071,43
C
€ 4.642,86
D
€ 5.357,14

Slide 22 - Quiz

5) Sleep de juiste begrippen naar de juiste omschrijving
B) Industriële onderneming
C) Handelsonderneming
A) Dienstverlenende onderneming
1) Onderneming die van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe goederen maakt
2) Onderneming die goederen inkoopt en ze in dezelfde staat doorverkoopt. 
3) Meestal ondernemingen die arbeid beschikbaar stellen, die ruimte verhuren, of tegen een afgesproken bedrag een opdracht uitvoeren.

Slide 23 - Question de remorquage

6) Handelsonderneming De Boer verkoopt het product Ultra voor € 15, aan een aantal winkels verspreid over het land.
De inkoopprijs bedraagt € 6,-.
Bereken de brutowinst voor één Ultra als percentage van de inkoopprijs.
A
40%
B
25%
C
60%
D
150%

Slide 24 - Quiz

7) Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 25 - Quiz

8) De brutowinst is 40% van de inkoopwaarde.
De inkoopwaarde v.d. omzet is € 600,-
Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€840,-
D
€560,-

Slide 26 - Quiz

9) Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,

Slide 27 - Quiz

10) Afschrijving per jaar is € 5.000,-
Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,-
Bereken het afschrijvingspercentage van de machine.

A
33,33%
B
1,33%
C
13,33%
D
0,133%

Slide 28 - Quiz


11) Afschrijving is:
A
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
B
(restwaarde - aanschafprijs) : aantal gebruiksjaren
C
(aanschafprijs - restwaarde) x aantal gebruiksjaren
D
(aanschafpijs + restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Slide 29 - Quiz

12) Zet de onderdelen van de loonbereking 
in de juiste volgorde.  Het hoogste 
bedrag komt bovenin.
Loonkosten
Premies werkgever
Brutoloon 
Loonbelasting en premies werknemer
Nettoloon

Slide 30 - Question de remorquage

13) De werkelijke totale brutowinst is € 770,50
De werkelijke totale brutowinst van Manuel is
......... % hoger dan de verwachte totale brutowinst van € 768,50
A
0,3% hoger dan Manuel verwachtte.
B
0,6% hoger dan Manuel verwachtte.
C
0,6% lager dan Manuel verwachtte.
D
0,3% lagerdan Manuel verwachtte.

Slide 31 - Quiz

14) Hoe bereken je de brutowinst?

Brutowinst = ...
A
Inkoopwaarde - Omzet
B
Omzet - Bedrijfskosten
C
Omzet + Winst
D
Omzet - Inkoopwaarde

Slide 32 - Quiz

omzet : afzet
15) Wat hoort bij elkaar:
afzet × inkoopprijs =
omzet : verkoopprijs
verkoopprijs
afzet
inkoopwaarde

Slide 33 - Question de remorquage

16) De boekwaarde bereken je door:
A
aanschafwaarde - alle afschrijvingen
B
aanschafwaarde + alle afschrijvingen
C
restwaarde - alle afschrijvingen
D
boekwaarde + restwaarde

Slide 34 - Quiz

1. Omzet = afzet x                                                          17)
2. Omzet -                                 = brutowinst
3. Brutowinst -                                  = nettowinst


  
bedrijfskosten
verkoopprijs
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
inkoopprijs

Slide 35 - Question de remorquage