Grammatik Kapitel 5 und 6 Havo

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

 het bezittelijk voornaamwoord

 het bezittelijk voornaamwoord

mijn

jouw

zijn

jullie

onze

uw

hun

euer

ihr

Ihr

unser

sein

mein

dein

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Wo liegt (jullie) Dorf?

vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Gefällt dir (onze) neue Wohnung?

Wat wordt dan de juiste vervoeging?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. mein Mutter
2. meine Mutter
3. meiner Mutter
4. meinen Mutter

Um ....... (zijn) Kinder(mv) zu beruhigen, sang er Lieder.

1. seinem
2. seine
3. seiner
4. seinen

Wat is in deze zin het onderwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ...(mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Wir suchen ständig nach ...... (jouw) Kind

1. deinem
2. dein
3. deine
4. deinen

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp?
...(mijn) Mutter gibt ... (haar) Vater ... (een) Geschenk

1. ... (mijn) Mutter
2. gibt
3. ... (haar) Vater
4. ... (een) Geschenk

Oefening 1: Naamvallen

Oefening 2: Naamvallen

Oefening 3: Naamvallen

Oefening 4: Naamvallen

Het persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord kent in het Duits ook naamvallen! 

Kurz üben...

Het persoonlijk voornaamwoord "het" in de 3e naamval is?

1. es
2. ihm
3. mir
4. sie

Het persoonlijk voornaamwoord zij in de 4de naamval is?

1. ihr
2. ihn
3. sie
4. Sie

Het persoonlijk voornaamwoord U in de 4e naamval is?

1. sie
2. Sie
3. euch
4. ihn

Mehr üben auf:

https://oscarromerotalen.nl/Duits/Oefeningen/Grammatica.htm

Het persoonlijk voornaamwoord jullie in de 1ste naamval is?

1. ihr
2. euch
3. Ihnen
4. euer

Het persoonlijk voornaamwoord jij in de 3e naamval is?

1. du
2. dich
3. ihr
4. dir

Modale hulpwerkwoorden en woordjes

Wat is hun betekenis:

dürfen

können

mögen

müssen

möchten

wollen

wissen

mogen (toestemming)

kunnen

mogen (houden van)

moeten

zou graag willen

willen

weten

muss

möchtest

kann

wissen

dürft

mögen

wollen

Ich .... (moeten)

Du ....(graag willen)

Er/Sie/Es .... ( kunnen)

Wir .... (weten)

Ihr .... (mogen)

Wir .... (houden van)

sie/Sie (willen)

Vul in op de puntjes: Er ... (willen) nach Hause.

Ihr.... (houden van)

Du ...... (weten)

Konjunktiv II

de zou-vorm 

1. Wordt gebruikt om je beleefd en vriendelijk uit te drukken.

2. Wordt gebruikt om een wens uit te drukken. 

3. Wordt gebruikt om een irreële situatie te beschrijven

Hierbij gebruik je vaak het werkwoord würden. 

Konjuktiv 2  

1. De Konjunktiv II drukt in het Nederlands de zou-vorm uit:

-zou kunnen, zou zijn, zou willen, zou moeten, zou hebben, etc.

2. In de Konjunktiv II worden de modale werkwoorden en de hulpwerkwoorden (beiden: verleden tijd) net iets anders vervoegd dan in de reguliere verleden tijd. Dit komt omdat de betekenis bij deze werkwoorden anders is.

Konjuktiv 2  

3. De Konjunktiv II wordt gebruikt ter uitdrukking van een niet werkelijkheid of wanneer men nog zeker is of iets werkelijkheid is of wordt.

Wenn ich das wüsste.                         

Als ik dat zou weten.

Niemals Hausaufgaben: Das wäre schön!  

Nooit huiswerk: dat zou mooi zijn!

Konjuktiv 2  

4. Verder wordt de Konjunktiv II gebruikt als beleefdheidsvorm: Duitsers drukken zich vaak net iets hoffelijker uit, dan wij dat gewend zijn. Dit is van toepassing bij schrijven en spreken.

Könntest du mir helfen?   Kannst du mir helfen?

Kun je mij helpen? (zou je mij kunnen helpen)

Konjuktiv 2: Verben 

Konjuktiv 2: Verben 

Oefening 5 zelfstandig maken

www.talenwijzer.com

Naamvallen en werkwoorden met een vaste naamval

Grammatik D: Werkwoorden 

met een vaste naamval

Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een 1ste naamval.

sein, werden, bleiben

Voorbeeld:

• Sie sind der Lehrer von meinem Bruder.

Grammatik D: Werkwoorden

 met een 4e naamval

Grammatik D: Werkwoorden 

met een 3e naamval

Stappenplan:

1. Staan er voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin?
2. Ja, kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
3. Nee → Staan er werkwoorden met een naamval in de zin?
4. Ja, kijk in het schema en vul de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
5. Nee --> ontleed de zin: onderwerp, lijdend vw, meewerkend vw.
6. Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.

welke naamval heeft de meeste werkwoorden die de naamval bepalen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

Kannst du ... [ons] helfen?

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval
4. geen naamval

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, gelingen, glauben, gratulieren

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Der Schuh passt ... [u] perfekt!

Wir fragen ... [hen] nach dem Weg.

Wie schmeckt ... [jullie] die Pizza?

www.talenwijzer.com