Via Vervolg Thema 2 werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Doel

Ik kan het werkwoord vervoegen in tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind ik de stam?

Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, heb je de stam van het werkwoord nodig. Oftewel de ik-vorm in tegenwoordige tijd.

Dat doe je als volgt...

Slide 3 - Diapositive

Haal -en van het hele werkwoord af!

Voorbeeld:

Fietsen = fiets

Denken = denk


Maar let op!

Leren = leer

Lopen = loop

Slide 4 - Diapositive

Soms moet je de stam aanpassen..


Voorbeeld:

Graven -en = grav, maar dat is niet goed. De stam van een werkwoord eindigt nooit op een v of z.

Dus je moet de stam aanpassen.

Graven = graaf

verhuizen = verhuis

Slide 5 - Diapositive

Kijk ook hier eens naar..

Slikken = slik

Pakken = pak

Rennen = ren


De stam eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Het werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd.

Je weet nu hoe je de stam moet schrijven.

Maar hoe zit dat nu met de persoonsvorm?


De persoonsvorm kent drie vormen:

1. Stam

2. Stam+t

3. Hele werkwoord

Slide 8 - Diapositive

... en dan?

De ik-vorm = altijd de stam

Hij/zij/het/jij = stam+t

Wij/jullie/zij = altijd hele werkwoord


Kijk goed naar de zin. Staat de zin in enkelvoud of in meervoud.

Voorbeeld:

Ik loop naar school. / Wij lopen naar school.


Slide 9 - Diapositive

Even oefenen

Slide 10 - Diapositive

U ... ( gebruiken )
de keukenmachine verkeerd.

Slide 11 - Question ouverte

Jullie .....( koken )
op maandag vegetarisch.

Slide 12 - Question ouverte

Jij .... ( worden )
graag vriendelijk begroet in een restaurant.

Slide 13 - Question ouverte

Ik ... ( geloven )
niet dat je deze taart zelf gebakken hebt

Slide 14 - Question ouverte

( Bakken ) ...
jij die biefstuk alvast?

Slide 15 - Question ouverte

Hij ... ( worden )
misselijk van zuivelproducten.

Slide 16 - Question ouverte

De boodschappen .... ( vinden )
je in de gang.

Slide 17 - Question ouverte

En dan nu?

Jullie gaan aan de slag met de werkbladen.


Succes!

Slide 18 - Diapositive