Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Tekst
Slide 1 - Diapositive
Even herhalen...
Slide 2 - Diapositive
Welke 3 productiefactoren zijn er?
A
Natuur, arbeid, kost
B
Natuur, arbeidsovereenkomst, kapitaal
C
Natuur, arbeid, kapitaal
D
Natu, anoniem, kost
Slide 3 - Quiz
Om te kunnen produceren heeft een bedrijf productiefactoren nodig.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Slide 4 - Question de remorquage
Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen
Slide 5 - Quiz
Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel
Slide 6 - Question de remorquage
3. Het vervangen van arbeidskrachten door machines.
Wat hoort bij elkaar:
1. Het vervangen van menselijke arbeid door computers en computerprogramma’s.
Mechanisering
Automatisering
Slide 7 - Question de remorquage
Slide 8 - Diapositive
Opdracht 1: Je koopt in een winkel een shirt van €40. De winkelier heeft het voor misschien de helft ingekocht. Waarom denk je dat de verkoopprijs zo veel hoger is dan de inkoopprijs?
Slide 9 - Question ouverte
Slide 10 - Diapositive
Opdracht 2: een winkelier betaalt de .... aan de fabriek of groothandel. Hij telt daar de ..... bij op.
A
Inkoopprijs, bedrijfskosten
B
Inkoopprijs, winst
C
Winst, brutowinstopslag
D
Inkoopprijs, brutowinstopslag
Slide 11 - Quiz
Opdracht 2: Daarmee kan hij de ...... betalen, zoals de huur van zijn winkel. Wat hij dan nog overhoudt is voor zijn eigen ......
A
Inkoopprijs, winst
B
Brutowinstopslag, winst
C
Bedrijfskosten, winst
D
Winst, brutowinstopslag
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Maken opdracht 3 A, B, C blz 134
timer
3:00
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Opdracht 4: Vul de ontbrekende begrippen in.
Als je de verkoopprijs berekent, tel je bij de inkoopprijs de ........................ op.
Dat is een percentage van de ......................
Brutowinstopslag
Inkoopprijs
Slide 16 - Question de remorquage
Maken opdracht 5 A en B blz. 135
timer
3:00
Slide 17 - Diapositive
Samen opdracht 6 A, B, C + opdracht 7 A, B blz. 135
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Diapositive
Even herhalen...
Slide 20 - Diapositive
Opdracht 8A: je koopt armbandjes in voor €2,80. Je verkoopt ze voor €4,90. Bereken de brutowinstopslag in euro's.
Slide 21 - Question ouverte
Opdracht 8B: bereken de brutowinstopslag in procenten van de inkoopprijs.
Slide 22 - Question ouverte
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Opdracht 9: Vul de volgende zinnen in.
Een winkelier moet bij zijn verkoopprijs ...... .......... optellen. Voor de belasting is het gewone tarief ..................%. Voor levensmiddelen en voor bepaalde diensten is het tarief .................%. De prijs is inclusief btw noem je de ................. of winkelprijs.