Les 2
1 / 11
La durée de la leçon est: 80 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Aan het begin van elke regel moet je een hoofdletter schrijven.
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quiz
Elke zin eindigt met een punt, uitroepteken of vraagteken.
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quiz
Je mag twee uitroeptekens na elkaar gebruiken.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Je mag twee uitroeptekens na elkaar gebruiken.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
De dagen van de week moet je met een hoofdletter schrijven.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quiz
De verlengproef mag je niet gebruiken bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
Een verkleinwoord maak je meestal door -je achter het woord te zetten.
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Diapositive
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op -en.
A
waar
B
niet waar
