Verkeer

Verkeersvragen
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
VerkeerBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verkeersvragen

Slide 1 - Diapositive

Verkeer? Ken jij een woord dat daarbij hoort?

Slide 2 - Question ouverte

Wat betekent voorrang?

Slide 3 - Question ouverte

Youri en Cor naderen een kruising. Moeten ze voorrang geven aan de auto?
A
Ja, ze moeten voorrang geven aan bestuurders die van links en rechts komen rijden.
B
Nee, want ze hebben voorrang. Als de auto afremt mogen ze snel doorfietsen.
C
Nee, ze hoeven alleen voorrang te geven aan bestuurders die van rechts komen.

Slide 4 - Quiz

De kinderen willen rechtdoor fietsen, de vrachtauto wil rechtsaf. Wat moeten de kinderen doen?
A
De kinderen moeten snel doorrijden, dan hoeft de vrachtauto niet te stoppen.
B
De kinderen moeten stoppen en de vrachtauto voor laten gaan.
C
De kinderen mogen voorgaan als ze zeker weten dat de bestuurder van de vrachtauto hen heeft gezien en voor hen wacht.

Slide 5 - Quiz

De fietsers rijden op een fietspad over een rotonde. Een vrachtauto wil de rotonde verlaten. Wat moeten de fietsers doen?
A
Stoppen. Je moet een vrachtauto altijd voor laten gaan.
B
Voorgaan. Ze moeten goed opletten of de vrachtauto voor hen stopt.
C
Geen rekening houden met de vrachtauto. Ze zien aan de haaientanden dat ze voorgaan.

Slide 6 - Quiz

Iris fietst en ziet dit bord. Wat geeft het onderbord hier aan?
A
Dat ze tegenliggers kan tegenkomen op het fietspad.
B
Dat ze tegenliggers voor moet laten gaan op het fietspad.
C
Dat tegenliggers haar voor moet laten gaan op het fietspad.

Slide 7 - Quiz

Lotte wil afslaan. De auto wil rechtdoor. Wie gaat voor?
A
Lotte
B
de auto

Slide 8 - Quiz

De fietsers krijgen te maken met een achteruitrijdende auto. Wat moeten zij nu doen?


A
Ze moeten stoppen en de auto voor laten gaan.
B
Ze moeten de auto voor laten gaan omdat auto's altijd eerst gaan.
C
Ze mogen voorgaan en moeten dus doorrijden, want anders moet die auto zo lang wachten.
D
Ze mogen voorgaan, maar moeten opletten of de bestuurder wel voor hen stopt.

Slide 9 - Quiz

Kijk waar Norah en Judith fietsen en waar Cor en Youri lopen. Wie fietsen/lopen op de goede plaats?
A
Alle kinderen fietsen/lopen op de goede plaats.
B
Judith, Cor en Youri fietsen/lopen op de goede plek.
C
Judith en Youri fietsen/lopen op de goede plaats.

Slide 10 - Quiz

Sem nadert een rotonde. Mag hij op deze rotonde links afslaan?
A
Ja
B
nee

Slide 11 - Quiz

Verkeersborden

Slide 12 - Diapositive

Wat is dit voor bord?
A
Pas op voor auto's.
B
Je mag hier stoppen.
C
Je moet hier doorrijden.
D
Je moet hier stoppen.

Slide 13 - Quiz

Wat is goed?
A
Je moet hier fietsen.
B
Je mag hier fietsen.
C
Dit is niet voor fietsen.
D
Ga hier niet fietsen.

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het bord?
A
Autorijden mag niet.
B
Je mag hier niet alleen over straat
C
Kijk uit voor gevaarlijke mannen
D
Je mag hier niet lopen

Slide 15 - Quiz

Wat betekent dit?
A
Je mag hier paardrijden.
B
Je kan hier paardrijden.
C
Je kan hier niet meer paardrijden.

Slide 16 - Quiz

Wat is goed?
A
Je mag hier niet parkeren
B
Je mag hier niet stil staan.
C
Je mag hier niet autorijden

Slide 17 - Quiz

Wat betekent dit?
A
Je moet hier naar beneden.
B
Je moet hier je fiets stallen
C
Je moet hier naar links.
D
Je moet hier naar rechts.

Slide 18 - Quiz


A
Hier mag je niet fietsen
B
verboden je fiets te stallen
C
Je moet hier niet fietsen
D
Het fietspad houdt op

Slide 19 - Quiz

Wat betekent dit?
A
Je moet hier linksaf of rechtdoor
B
Hier moet je links af
C
Je moet hier rechtsaf of rechtdoor
D
Hier moet je rechtdoor

Slide 20 - Quiz

Wat betekent dit?
A
Auto's mogen hier niet rijden.
B
Kijk uit voor.......
C
Je mag hier niet fietsen.
D
Je mag hier niet varen.

Slide 21 - Quiz